Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-07-2012, BX2697, BK 11/137 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 10-07-2012, BX2697, BK 11/137 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 juli 2012
Datum publicatie
25 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX2697
Zaaknummer
BK 11/137 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur met betrekking tot de correctie van de kosten van de werkruimte beschikt over een voor navordering vereist nieuwe feit, en of de bijtelling privégebruik auto als bedoeld in artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) van toepassing is op de tot het ondernemingsvermogen behorende bestelauto.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummers 11/137 en 11/148

uitspraakdatum: 10 juli 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

X, wonende te Z (hierna: belanghebbende),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, (hierna: de Inspecteur),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2011, nummer AWB 10/770, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2004 met dagtekening 25 november 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 14.792. Tevens heeft de Inspecteur de door hem over 2005 en 2006 vastgestelde verliezen van belanghebbende van respectievelijk € 8.926 en € 740 bij beschikking verrekend met het inkomen van belanghebbende over het jaar 2004 (hierna: verliesverrekeningsbeschikking). Voorts is een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 383.

1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 maart 2010 de navorderingsaanslag, de verliesverrekeningsbeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 17 maart 2011 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag naar een inkomen uit werk en woning van € 13.740 en heeft verstaan dat de Inspecteur de heffingsrente dienovereenkomstig vermindert.

1.4. De Inspecteur heeft bij beschikking van 25 februari 2011 ambtshalve de verliesverrekeningsbeschikking herzien, ten gevolge waarvan de navorderingsaanslag is verminderd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

1.5. De Inspecteur heeft bij brief van 21 april 2011, ingekomen bij het Hof op 22 april 2011, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 27 april 2011, ingekomen bij het Hof op

28 april 2011, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

1.8. Partijen hebben conclusies gewisseld.

1.9. Aan belanghebbende is over het jaar 2004 met dagtekening 24 juni 2011 een tweede navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verrekening van verliezen) van € 5.126. Daarbij is geen bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.10. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2012 te Leeuwarden. De zaken met de nummers 11/137, 11/138, 11/148 en 11/149 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is ter zitting verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Namens de Inspecteur zijn verschenen A en B.

1.11. De Inspecteur heeft ter zitting een afschrift van de beschikking 2004 van

25 februari 2011 ingebracht.

1.12. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een loodgieters- en gasfittersbedrijf. Belanghebbende beschikt over een opslagruimte voor de materialen. Deze opslagruimte - vanaf 2005 groot circa 125 m² - is buiten de woning van belanghebbende gelegen, beschikt niet over een kantoorruimte en wordt tot het ondernemingsvermogen gerekend.

2.2. De kantoorwerkzaamheden voor het bedrijf – telefoneren, administratie, transmissieberekeningen, (na)calculatie, offreren, factureren – worden verricht vanuit een werkruimte in de woning van belanghebbende. De oppervlakte van de werkruimte is circa

12,5 m². De woning behoort niet tot belanghebbendes ondernemingsvermogen. Op de in de werkruimte aanwezige tekentafel worden werktuigbouwkundige tekeningen gemaakt. De werkruimte is gelegen aan de achterzijde van de garage en heeft een toegangsdeur vanuit de achtertuin. Vanaf de straat is deze toegangsdeur bereikbaar over een tegelpad dat om de garage heenloopt. Er is aan de straatkant geen aanwijzing aangebracht dat het kantoor achterom te bereiken is. De klanten komen het kantoor binnen door de voordeur van de woning. De werkruimte is door een scheidingswand afgescheiden van de rest van de garage. In deze scheidingswand bevindt zich een afsluitbare deur naar de rest van de garage. De werkruimte beschikt niet over eigen sanitaire voorzieningen. Verder beschikt de werkruimte niet over een watervoorziening of –afvoer.

2.3. Belanghebbende heeft een bestelauto Ford Transit tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. In de laadruimte van deze bestelauto zijn aan de linkerkant schappen aangebracht en aan de rechterkant een werkbank. Deze zijn bevestigd met popnagels en moeren. De bestelauto is voorzien van een imperiaal. De bestelauto met imperiaal is 222 centimeter hoog. In de bestuurderscabine is naast de bestuurdersstoel een anderhalfzits bank aanwezig. Deze bank wordt gebruikt om een door belanghebbende ingeschakelde hulpkracht mee te nemen naar de plaats van de werkzaamheden. Tussen de bestuurderscabine en de laadruimte is een stalen schot gemonteerd met daarin een raampje.

2.4. De Inspecteur heeft in een brief van 22 juni 2000 met betrekking tot de werkruimte het volgende aan belanghebbende geschreven:

“Ingaande het jaar 1997 is er ten aanzien van de werkruimte in de woning een verdere aftrekbeperking ingevoerd. Dit houdt in dat de kosten van de werkruimte ten behoeve van u in de privé woning niet aftrekbaar zijn (…) Gezien mijn schrijven van 21 juli 1993 zal ik voor het jaar 1999 afzien van de voorgenomen correcties. Ik verzoek u dan ook ingaande het jaar 2000 rekening te houden met het niet aftrekbaar zijn van de kosten van de werkruimte in de privé woning.”

2.5. De Inspecteur heeft in een brief van 16 september 2003 onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:

“Bij interne controle is gebleken dat er op uw bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2000 (…) nog geen uitspraak is gedaan. Het bezwaarschrift is op 21 december 2001 ontvangen. Ik bied u, namens de Belastingdienst, mijn verontschuldigingen aan voor de vertraging van de behandeling.

Ik ben met mijn collega mevrouw C van mening dat de factor tijd wel degelijk van belang is voor de beoordeling of u in belangrijke mate uw inkomsten verwerft in of vanuit de werkruimte. Bovendien heeft u niet laten blijken in hoeverre uw inkomen gerealiseerd wordt vanuit de kantoorruimte. Ik stel mij voor dat nagenoeg geheel uw inkomen behaald wordt door het verrichten van installatiewerk ter plaatse.

Nu de behandeling van het bezwaar buiten uw toedoen om onnodig is vertraagd ga ik met u niet de discussie aan over de inhoud van de term “in belangrijke mate in of vanuit” en kom tegemoet aan uw bezwaar.”

2.6. Belanghebbende heeft voor de jaren 2004 tot en met 2008 de kosten van de werkruimte ten laste van de winst gebracht. Verder heeft belanghebbende geen forfaitaire onttrekking voor het privégebruik van de bestelauto aangegeven.

2.7. De (definitieve) aanslag voor het jaar 2004 is overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.8. In juni 2009 heeft de Inspecteur onderzoek gedaan naar onder meer de aanvaardbaarheid van de voor de jaren 2004 tot en met 2008 in aftrek gebrachte kosten van de werkruimte en het privégebruik van de bedrijfsauto. Naar aanleiding van de bevindingen heeft de Inspecteur bij de onderhavige navorderingsaanslag de aftrek van de kosten van de werkruimte van € 1.052 gecorrigeerd en een onttrekking van € 2.882 voor het privégebruik van de bestelauto in aanmerking genomen.

2.9. De Rechtbank heeft met betrekking tot de correctie van de kosten van de werkruimte geoordeeld dat de Inspecteur niet beschikt over een voor navordering vereist nieuwe feit, zodat deze correctie derhalve dient te vervallen. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat hij minder dan 500 kilometer met de bestelauto voor privé-doeleinden heeft gereden, dat niet aannemelijk is geworden dat de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen, en dat de Inspecteur derhalve terecht 22% van de waarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking heeft genomen.

3. Geschil

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur met betrekking tot de correctie van de kosten van de werkruimte beschikt over een voor navordering vereist nieuwe feit, en of de bijtelling privégebruik auto als bedoeld in artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) van toepassing is op de tot het ondernemingsvermogen behorende bestelauto. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2 Ingeval het Hof een voor navordering vereist nieuw feit aanwezig acht, is vervolgens in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de kosten van de werkruimte ten laste van de winst mag brengen. Deze vraag beantwoordt belanghebbende bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4. Overwegingen

Nieuwe navorderingsaanslag

4.1. Hangende de (hoger)beroepsprocedure inzake de oorspronkelijke navorderingsaanslag van 25 november 2009 heeft de Inspecteur deze belastingaanslag verminderd tot nihil en vervolgens op 24 juni 2011 een nieuwe navorderingaanslag opgelegd waarvan de inhoud overeenstemt met de oorspronkelijke navorderingsaanslag.

4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt, met instemming van beide partijen, het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011.

4.3. De Inspecteur heeft de oorspronkelijke navorderingsaanslag verminderd tot nihil, zodat het hoger beroep inzake deze belastingaanslag voor belanghebbende niet tot een gunstiger resultaat kan leiden. In zoverre dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. HR 23 maart 2012, nr. 11/01321, LJN BV0655, NTFR 2012/853).

Navordering zonder nieuw feit

4.4. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat hij voor de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 niet beschikt over een voor navordering vereist nieuwe feit ingevolge artikel 16, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

4.5. De Inspecteur beroept zich echter op artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR. Daarin is vanaf 1 januari 2010 geregeld dat navordering mede kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven omdat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de volgens de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.

4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur bij beschikking van 25 februari 2011 abusievelijk de oorspronkelijke navorderingsaanslag heeft verminderd, en dat deze fout voor belanghebbende kenbaar was.

4.7. Bij navordering op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR geldt een termijn van twee jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de belastingaanslag is vastgesteld (artikel 16, lid 3, laatste volzin, AWR). In het onderhavige geval dient de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 tot herstel van een foutieve vermindering van de oorspronkelijke navorderingsaanslag die op 25 november 2009 is vastgesteld. Gelet daarop heeft de Inspecteur voornoemde tweejaarstermijn in acht genomen.

4.8. Op grond van het overgangsrecht vindt artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR toepassing ten aanzien van belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen die zijn vastgesteld of genomen na 31 december 2009 (artikel XXI, lid 2, van de Wet van 23 december 2009 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010), Stb. 2009/610). Zoals hiervoor opgemerkt, dient de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 tot herstel van een foutieve vermindering van de oorspronkelijke navorderingsaanslag die op 25 november 2009 is vastgesteld. Op grond van voornoemd overgangsrecht vindt artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR geen toepassing ten aanzien van belastingaanslagen die zijn vastgesteld vóór 1 januari 2010. De Inspecteur kan zich voor de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 derhalve niet beroepen op artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, AWR. Deze navorderingsaanslag dient derhalve te worden vernietigd.

Slotsom

4.9. Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep van belanghebbende inzake de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 gegrond te worden verklaard, en het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.

5. Kosten

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de registratienummers 11/138 en 11/149 met de onderhavige zaken samenhangen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De kosten zijn op de voet van voornoemd Besluit vastgesteld op € 60 aan verletkosten (de helft van drie uren à

€ 40).

6. Beslissing

Het Hof:

– verklaart het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;

– verklaart het hoger beroep van belanghebbende inzake de oorspronkelijke navorderingsaanslag van 25 november 2009 niet-ontvankelijk;

– verklaart het hoger beroep van belanghebbende inzake de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011 gegrond;

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;

– vernietigt de nieuwe navorderingsaanslag van 24 juni 2011;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 60;

– gelast dat de Staat (Ministerie van Financiën) aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 vergoedt; en

– bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen voorzitter, mr. J. Huiskes en

mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. Braaksma als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. Namens de voorzitter heeft mr. J. Huiskes deze uitspraak mede ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

(K. Braaksma) (J. Huiskes)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 juli 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.