Home

Gerechtshof Leeuwarden, 23-10-2012, BY1214, BK 11/00271 Successierecht

Gerechtshof Leeuwarden, 23-10-2012, BY1214, BK 11/00271 Successierecht

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
23 oktober 2012
Datum publicatie
25 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY1214
Zaaknummer
BK 11/00271 Successierecht

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in hoger beroep het geschil beperkt tot de vraag of hij voor kwijtschelding en/of vermindering van de aanslag recht van successie in aanmerking komt. Belanghebbende verzoekt om toepassing van de bepalingen van de Successiewet 1956, zoals deze luiden met ingang van 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

Nummer: 11/00271

uitspraakdatum: 23 oktober 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X wonende te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 juli 2011, nummer AWB 11/377, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is terzake van de verkrijging uit de nalatenschap van de heer A, met dagtekening 12 oktober 2010 een aanslag successierecht opgelegd van € 106.371. Aan de echtgenote van belanghebbende, B, welke aanslag is verenigd op hetzelfde aanslagbiljet, is een aanslag successierecht opgelegd van € 106.370. Het totaalbedrag van de aanslagen bedraagt € 212.741.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2011 de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen voornoemde uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 28 juli 2011 ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 7 september 2011, ingekomen bij het Hof op 8 september 2011 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

1.5. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2012 te Leeuwarden. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met zaaknummer 11/00272, welke zaak betrekking heeft op de onder 1.1 genoemde aanslag successierecht ten name van belanghebbendes echtgenote. Belanghebbende is ter zitting verschenen, en heeft een machtiging overgelegd van zijn echtgenote. Namens de Inspecteur is verschenen mr. C.

2. Feiten

2.1. Bij testament van 24 mei 2000 heeft de heer A (hierna: erflater), overleden op 7 september 2009, belanghebbende en zijn echtgenote B, bij wijze van gezamenlijke erfstelling en ieder voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. Tussen erflater en belanghebbende en zijn echtgenote bestaat geen familierechtelijke band, zij waren vrienden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.

2.2. Na aangifte voor het recht van successie te hebben gedaan, is de verkrijging vastgesteld op € 388.066. Rekening houdend met een vrijstelling van € 1.976 is de totale belaste verkrijging vastgesteld op € 386.090. De Inspecteur heeft de aanslag recht van successie vastgesteld op € 212.741, waarvan de helft, ofwel € 106.371 van belanghebbende is geheven.

3. Geschil

3.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep het geschil beperkt tot de vraag of hij voor kwijtschelding en/of vermindering van de aanslag recht van successie in aanmerking komt. Belanghebbende verzoekt om toepassing van de bepalingen van de Successiewet 1956, zoals deze luiden met ingang van 2010.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hem afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.

3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Volgens artikel 24 van de Successiewet 1956 (zoals deze luidde in 2009; hierna: de Wet) behoren tot tariefgroep I de echtgenoot, de kinderen, afstammelingen in tweede of verdere graad van de erflater en een persoon met wie de erflater een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in artikel 24, tweede lid, letters a en b, van de Wet. Tariefgroep II als bedoeld in artikel 24 van de Wet bestaat uit de broers en zusters van de erflater en de bloedverwanten van de erflater in de rechte opgaande lijn. Tot tariefgroep III als bedoeld in artikel 24 van de Wet behoren verkrijgers die niet behoren tot de in tariefgroep I of II ingedeelde personen.

4.2 Artikel XII van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (Stb. 2009,564) luidt – voorzover hier van belang- als volgt:

“1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, met dien verstande dat:

a. (…);

b. de ingevolge artikel I gewijzigde of ingevoegde artikelen van de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat:

(…)

2. De Successiewet 1956 zoals die luidde op 31 december 2009 blijft van toepassing op belastbare feiten in de zin van die wet zoals die op die datum luidde, die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2010.

(…)”

4.3 Tussen partijen is in hoger beroep niet meer in geschil dat in beginsel op de onder 2.1 genoemde verkrijging de Wet zoals deze luidde in 2009 van toepassing is, en dat uit de toepassing daarvan volgt dat de Inspecteur de aanslag terecht en voor het juiste bedrag heeft opgelegd. Partijen houdt, zo heeft belanghebbende ter zitting van het Hof toegelicht, enkel verdeeld of er omstandigheden zijn die er toe moeten leiden dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag dient te worden verminderd. De reden hiertoe is – samengevat - de fiscaal onrechtvaardige of buitensporige uitwerking van de Wet in de situatie van belanghebbende. Mocht deze vraag bevestigend worden beantwoord, dan heeft belanghebbende - bij wijze van compromis - voorgesteld voor de toepassing van de heffing van successierecht aan te knopen bij de tekst en tariefgroepindeling van de Successiewet 1956, zoals deze luidt in 2010.

4.4 Belanghebbende doet met het beroep op een fiscaal onrechtvaardige of buitensporige uitwerking, in feite een beroep op de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen echter niet toe aan de rechter, maar is deze voorbehouden aan de Minister van Financiën. Het Hof is derhalve niet bevoegd te oordelen over dit verzoek (Hoge Raad 29 maart 2002, nr. 36.513, LJN AE0831).

4.5 Indien en voor zover belanghebbende zich beklaagt over de wettelijke tariefgroepindeling als zodanig oordeelt het Hof dat het de rechter op grond van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk niet vrij staat om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. Het Hof kan hierover dus geen oordeel geven.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P. van der Wal in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012.

(H. de Jong) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 oktober 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.