Home

Gerechtshof Leeuwarden, 29-11-2012, BY5290, BK 11/00261 Onroerende Zaakbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 29-11-2012, BY5290, BK 11/00261 Onroerende Zaakbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
29 november 2012
Datum publicatie
6 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY5290
Zaaknummer
BK 11/00261 Onroerende Zaakbelasting

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag welke waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 dient te worden toegekend aan de onroerende zaken a-straat 8, 10, 12, 56 en 57.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belastingrecht

Kenmerken: 11/00261, 11/00262, 11/00263, 11/00264, 11/00265

Uitspraakdatum: 29 november 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting X, gevestigd te Z, Duitsland, (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden in de zaken met de nummers AWB 11/701, 11/702, 11/703, 11/704 en 11/705 van 5 augustus 2011 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Franekeradeel,

(hierna: de heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende zijn bij een gecombineerd aanslagbiljet aanslagen in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Franekerdeel opgelegd, waarbij onder meer de WOZ waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als a-straat 8, a-straat 10, a-straat 12, a-straat 56 en a-straat 57 te L zijn vastgesteld op respectievelijk € 22.000, € 22.000, € 22.000, € 7.000 en € 13.000 (hierna: de Beschikking) De beschikkingen gelden voor het kalenderjaar 2010 en de waardepeildatum is 1 januari 2009.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen OZB bezwaar aangetekend. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken de bezwaren afgewezen en de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak de beroepen gegrond verklaard voor zover gericht tegen de waardevaststelling van a-straat 57, de op dit object betrekking hebbende uitspraak vernietigd en de vastgestelde waarde daarvan verminderd tot € 10.000 en de overige uitspraken op bezwaar gehandhaafd. De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 40 alsmede de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht van € 298 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4 Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep aangetekend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.

1.5 Het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 oktober 2012. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 september 2012 aan de gemachtigde op het postadres Postbus 0000 te M, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens de “Handtekening retourkaart” is deze uitnodiging door de geadresseerde ontvangen op 17 september 2012, zodat het Hof ervan uitgaat dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Zonder kennisgeving aan het Hof is namens belanghebbende niemand verschenen. Om uitstel van de mondelinge behandeling is niet verzocht. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen A en B. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende is eigenaar van een aantal percelen grond met daarop gelegen recreatiewoningen en stacaravans die onroerende zaken vormen in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken). De onroerende zaken zijn alle gelegen op bungalowpark C te L. Belanghebbende verhuurt de onroerende zaken aan derden.

2.2 In de procedure voor de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar een door D, gecertificeerd WOZ-taxateur, op 11 februari 2011 opgesteld taxatierapport, gecontroleerd door E, beëdigd makelaar/WOZ taxateur/lid NVM, overgelegd, waarin de volgende waarden aan de onroerende zaken per waardepeildatum 1 januari 2009 worden toegekend:

Recreatiewoningen:

a-straat 8: € 22.000,

a-straat 10: € 22.000,

a-straat 12: € 22.000,

Stacaravans:

a-straat 56: € 7.000,

a-straat 57: € 13.000.

2.3 De onroerende zaak a-straat 57 (een perceel grond met daarop een stacaravan) is op 27 augustus 2010 voor een bedrag van € 8.000 verkocht en geleverd.

2.4 Blijkens de akte van levering, gepasseerd voor notaris mr. F met dagtekening 1 juni 2011, zijn de onroerende zaken a-straat 7, 10 en 12 (alle recreatiewoningen) door belanghebbende verkocht en geleverd aan de beheerder van het park C, G. De koopprijs bedroeg € 5.000 per onroerende zaak. Blijkens de akte van levering, gepasseerd voor dezelfde notaris op 27 oktober 2011, is de onroerende zaak a-straat 7 vervolgens door G verkocht en geleverd voor het bedrag van € 19.500 aan een derde koper.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag welke waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 dient te worden toegekend aan de onroerende zaken a-straat 8, 10, 12, 56 en 57.

3.2 Belanghebbende bepleit dat aan de objecten a-straat 8, 10 en 12 een waarde dient te worden toegekend van € 5.000. Voorts bepleit belanghebbende dat aan de objecten a-straat 56 en a-straat 57 een waarde van respectievelijk € 5.000 en € 6.000 dient te worden toegekend.

3.3 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet.

4.2 Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 18, eerste en tweede lid, van de wet WOZ wordt de waarde voor het kalenderjaar 2010 bepaald op de waarde die per 1 januari 2009 aan de onroerende zaken dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaken in de staat waarin die zich bevinden, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.

4.3 Ter bepaling van de waarde in het economisch verkeer heeft de heffingsambtenaar, op wie te dezen de bewijslast rust, de zogenoemde vergelijkingsmethode gehanteerd, zoals ook blijkt uit de door hem ingebrachte taxatierapporten.

De recreatiewoningen a-straat 8, 10 en 12

4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat aan de recreatiewoningen a-straat 8, 10 en 12 een gelijke waarde kan worden toegekend, nu deze woningen niet wezenlijk van elkaar verschillen. De door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voor de recreatiewoningen (a-straat 8, 10 en 12) zijn, blijkens de taxatierapporten, drie eveneens op het bungalowpark C gelegen referentieobjecten: te weten a-straat 5, 9 en 20. Voor deze referentieobjecten zijn in de periode van 10 mei 2007 tot en met 22 oktober 2008 verkoopprijzen gerealiseerd die uiteen lopen van € 22.500 tot en met € 35.000.

4.5 Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met deze taxatierapporten de door hem voorgestane waarden van de drie recreatiewoningen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het acht hiervoor van belang dat de door de heffingsambtenaar voorgestane waarden zijn gebaseerd op de omstreeks de peildatum gerealiseerde verkoopprijzen van drie goed vergelijkbare referentieobjecten. Anders dan belanghebbende meent, acht het Hof de door de heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingsobjecten wel hanteerbaar. Voor de toepassing van de vergelijkingsmethode is immers niet noodzakelijk dat sprake is van geheel identieke of identiek gelegen woningen. Gelet op bouwjaar, ligging, grootte, uitstraling en ligging op het park C acht het Hof de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar. De vermelde koopsommen van de vergelijkingsobjecten zijn alle gerealiseerd rond de waardepeildatum.

4.6 Hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft gesteld dat de recreatiewoningen a-straat 7, 10 en 12 op 1 juni 2011 zijn verkocht voor elk € 5.000, waaruit zou volgen dat de vastgestelde waarde van € 22.000 te hoog is. Het Hof is van oordeel dat, nog afgezien van het feit dat een transactie op 1 juni 2011 te ver gelegen is van de waardepeildatum om van doorslaggevende invloed te kunnen zijn op de waardebepaling per 1 januari 2009, uit de doorverkoop van het object a-straat 7 op 27 oktober 2011 voor € 19.500 volgt dat de verkoop daarvan op 1 juni 2011 niet tot stand kan zijn gekomen onder de meest gerede omstandigheden en niet kan zijn gedaan aan de meest biedende koper. Daarmee voldoet de transactie op 1 juni 2011 niet aan de bepalingen van artikel 17 van de Wet WOZ, zodat deze transactiesom niet als waarde van de onroerende zaak kan gelden. Het Hof is derhalve van oordeel dat de transacties van a-straat 7, 10 en 12 op 1 juni 2011 buiten beschouwing moet worden gelaten voor de vaststelling van de WOZ- waarde voor het jaar 2010. Evenmin hecht het Hof waarde aan de door belanghebbende aangevoerde wijzigingen in het handhavingsbeleid van de gemeente per medio 2009, welke wijzigingen inhoudend dat vanaf dat tijdstip door de gemeente zal worden overgegaan tot het daadwerkelijk handhaven van het reeds in het bestemmingsplan neergelegde verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen. Belanghebbende heeft het waardedrukkende effect van dit beleid niet cijfermatig onderbouwd, noch aannemelijk gemaakt dat dit beweerdelijk waardedrukkende effect niet evenzeer zou opgaan voor de door de heffingsambtenaar opgevoerde referentieobjecten. Het Hof is bovendien van oordeel dat als er al een waardedrukkend effect zou uitgaan van het herziene handhavingsbeleid, daarvan niet is gebleken met betrekking tot de onderwerpelijke op het bungalowpark gelegen recreatiewoningen, gelet op de gerealiseerde prijs bij de verkoop van de recreatiewoning a-straat 7 op 27 oktober 2011. Evenmin kan belanghebbendes stelling dat de recreatiewoningen niet op het gemeentelijk riool zouden zijn aangesloten tot een ander oordeel leiden. Nu ook deze omstandigheid evenzeer de referentieobjecten treft en riolering ook op andere wijze dan door een gemeentelijk riool kan plaatsvinden, is onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom bij de in geding zijnde onroerende zaken van een waardedrukkend effect moet worden uitgegaan.

De stacaravans

4.7 De door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voor de stacaravans (a-straat 56 en 57) zijn, blijkens de taxatierapporten, vier referentieobjecten: te weten a-straat 62, 107, 129, 67, eveneens alle gelegen op het bungalowpark C. Van deze referentieobjecten zijn in de periode van 3 september 2007 tot en met 3 december 2008 transactiesommen gerealiseerd. Deze transactiesommen lopen uiteen van € 20.250 tot en met € 54.400.

4.8 De Rechtbank heeft ten aanzien van de waardering van de onroerende zaken a-straat 56 geoordeeld dat de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde van € 7.000 per de waardepeildatum voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

4.9 Tevens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde van € 13.000 voor het object a-straat 57 niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende evenmin de door haar voorgestane waarde van € 6.000 aannemelijk heeft gemaakt, en heeft de waarde van het object a-straat 57 vervolgens in goede justitie vastgesteld op € 10.000.

4.10 Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nadere gronden tegen de waarden van a-straat 56 en 57 aangevoerd, doch enkel herhaald hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd.

4.11 Het Hof verenigt zich met het oordeel van de Rechtbank ten aanzien van de objecten a-straat 56 en 57 en met de daartoe door de Rechtbank gebezigde gronden.

4.11 Belanghebbende heeft zich er voorts in hoger beroep over beklaagd dat hem door de Rechtbank een te laag bedrag griffierecht en kostenvergoeding is toegekend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat, zo begrijpt het Hof, de gemeente Franekeradeel aan belanghebbende het bedrag van € 298 aan griffierecht dient te vergoeden. Belanghebbende heeft het Hof ter onderbouwing van haar grief een nota griffierecht doen toekomen. Deze nota ziet echter, gezien de daarop vermelde datum en kenmerken, op een andere procedure bij de rechtbank en op een ander jaar dan de onderhavige. Het door de Rechtbank genoemde bedrag aan griffierechten is conform de wettelijke bepalingen en – in aanmerking genomen het Besluit indexering griffierechten 2009 - terecht op € 298 gesteld. Niet is gebleken dat aan belanghebbende een ander bedrag in rekening is gebracht. De hiertegen door belanghebbende gerichte grief faalt derhalve.

4.13 Belanghebbende heeft zich voorts beklaagd over de hoogte van de aan haar door de Rechtbank toegewezen proceskostenvergoeding. Deze grief faalt eveneens. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de geclaimde reiskosten voor het bijwonen van de zitting tot het bedrag van € 40 (reiskosten openbaar vervoer, tweede klasse) voor vergoeding door de heffingsambtenaar in aanmerking komen. De Rechtbank heeft daarbij verwezen naar artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) op grond waarvan de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vergoed. Nu de gemachtigde van belanghebbende tevens de enige bestuurder van belanghebbende is, heeft de Rechtbank geoordeeld dat geen sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1 van het Bpb. Belanghebbende heeft hiertegen in hoger beroep aangevoerd dat belanghebbende gebruik maakt van een gemachtigde die beroepsmatig als jurist werkzaamheden verricht. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank terecht en op juiste grond heeft geoordeeld dat slechts een proceskostenvergoeding aan belanghebbende dient te worden toegekend voor reiskosten. Om voor een vergoeding op basis van artikel 1, aanhef, onder a, van het Bpb in aanmerking te komen is immers onder meer vereist dat door een derde rechtsbijstand wordt verleend. Nu de enig bestuurder van belanghebbende, die aldus - in een geval als het onderhavige - met belanghebbende moet worden vereenzelvigd, zelf de volgens het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen heeft verricht is voor een proceskostenvergoeding als vorenbedoeld geen plaats. Uit de stukken van het geding volgt naar het oordeel van het Hof dat gemachtigde H feitelijk geen rechtsbijstand heeft verleend aan belanghebbende, doch dat louter de bestuurder van belanghebbende voor belanghebbende is opgetreden. Ten aanzien van de hoogte van de door de Rechtbank toegekende kosten oordeelt het Hof dat de Rechtbank niet een te laag bedrag heeft toegekend. De Rechtbank heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2, lid 1, letter c, van het Bpb in samenhang met het bepaalde in het Besluit tarieven in strafzaken het bedrag van de reiskosten gesteld op de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse. Voor een vergoeding per met de auto verreden kilometer, zoals belanghebbende voorstaat, is geen grond.

Slotsom

Het hoger beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P. van der Wal, raadsheren, in tegenwoordigheid mr. J.H. Riethorst als griffier.

De beslissing is op 29 november 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderd deze uitspraak te tekenen. De voorzitter,

(J.H. Riethorst) (E. Polak)

Op 5 december 2012 is een afschrift van deze uitspraak aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.