Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-08-2000, AE6149, BK-99/01981

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-08-2000, AE6149, BK-99/01981

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 augustus 2000
Datum publicatie
6 augustus 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2000:AE6149
Zaaknummer
BK-99/01981

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zesde enkelvoudige belastingkamer

23 augustus 2000

nummer BK-99/01981

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Registratie en successie P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting, aanslagnummer xxxx, opgelegd wegens een verkrijging in 1999. De naheffingsaanslag beloopt ƒ 38.494,--.

1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ƒ 85,--. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van bovenbedoelde zaak heeft plaatsgevonden te 's-Gravenhage ter zitting van 25 mei 2000, alwaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende, A, alsmede B en C namens de Inspecteur.

2.3. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.

2.4. Het Hof heeft bij mondelinge uitspraak van 8 juni 2000 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 22 juni 2000 ter post bezorgd. De gemachtigde heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het op de zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.1. Ingevolge een akte van levering van 30 december 1998 is door belanghebbende een registergoed verkregen, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Q, voor een bedrag van ƒ 21.519.530,--, vrij op naam.

3.2. Op deze verkrijging was artikel 13, lid 1, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) van toepassing.

3.3. De vorige verkrijging was tegen een koopprijs van ƒ 11.335.000,--, kosten koper.

3.4. Belanghebbende heeft op aangifte een belasting voldaan van ƒ 536.708,--. De belasting is door haar als volgt

berekend:

"Verkoopprijs ƒ 21.519.530

Notariskosten - 22.628

ƒ 21.496.902

x 100/106 ƒ 20.280.096

Maatstaf van heffing vorige verkrijging - 11.335.000

Maatstaf van heffing tweede verkrijging ƒ 8.945.096

Verschuldigde overdrachtsbelasting ƒ 536.706"

3.5. De Inspecteur berekent de verschuldigde overdrachtsbelasting als volgt:

"Koopsom ƒ 21.519.530

Art. 13 W.B.R. - 11.335.000

ƒ 10.184.530

kosten verkoper - 22.628

ƒ 10.161.942

recht verkoper 6/106 - 575.202

ƒ 9.586.737

afgerond 6% van ƒ 9.586.700 is ƒ 575.202."

3.6. Bij de onderhavige naheffingsaanslag heeft de Inspecteur het verschil tussen het op aangifte voldane bedrag en de volgens zijn berekening verschuldigde belasting nageheven.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is de berekening van de heffingsgrondslag voor de verkrijging door belanghebbende.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bruto verkoopprijs moet worden verminderd met de bruto maatstaf van heffing van de vorige verkrijging of op de netto verkoopprijs de netto maatstaf van heffing van de vorige verkrijging in mindering komt. De door de Inspecteur gehanteerde methode is volgens haar niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Voorts doet belanghebbende een beroep op paragraaf 23, onderdeel 5, van de Toelichting op de Wet.

4.3. Volgens het standpunt van de Inspecteur dient bij een verkrijging vrij op naam voor de berekening van de overdrachtsbelasting de koopsom te worden gesplitst in een deel dat de vergoeding vormt voor de onroerende zaak en een deel dat staat tegenover de last verkoper. De heffingsgrondslag wordt verminderd met het bedrag waarover reeds eerder belasting was verschuldigd.

4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof overigens naar de gedingstukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Bij een verkrijging vrij op naam is de verschuldigde overdrachtsbelasting begrepen in de overeengekomen koopsom. De tegenprestatie voor de onroerende zaak wordt bepaald door de verschuldigde overdrachtsbelasting uit de koopsom te elimineren. In een geval als het onderhavige, waarin op grond van het bepaalde in artikel 13, lid 1, van de Wet de belasting slechts is verschuldigd over het bedrag waarmee de waarde die van de vorige verkrijging overtreft, kan geen hoger bedrag dan de met inachtneming van die bepaling vast te stellen verschuldigde belasting uit de koopsom worden geëlimineerd.

6.2. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslag de heffingsmaatstaf met inachtneming van het

vorenstaande vastgesteld.

6.3. Het beroep van belanghebbende op paragraaf 23, onderdeel 5, van de op de overdrachtsbelasting betrekking hebbende Toelichting op de Wet is ongegrond, omdat het geval waarop die bepaling ziet zich te dezen niet voordoet. Bij zijn stelling dat die bepaling zich leent voor analoge toepassing op het onderhavige geval gaat belanghebbende er ten onrechte van uit dat zonder die toepassing een bedrag aan overdrachtsbelasting dubbel wordt geheven.

6.4. Het beroep is mitsdien ongegrond.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

8. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.

Deze uitspraak is vastgesteld op 23 augustus 2000 door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van

de waarnemend griffier J.A.P.N. Antonis, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 8 juni 2000.

(Antonis) (Van Knobelsdorff)

Aangetekend aan

partijen verzonden: