Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-10-2002, AO4663, BK-01/02835

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-10-2002, AO4663, BK-01/02835

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 oktober 2002
Datum publicatie
17 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2002:AO4663
Zaaknummer
BK-01/02835

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in plaats van deelname aan de leaseregeling van de werkgever gekozen voor de uitbetaling van het voor de betrokkene geldende normleasebedrag als een bruto toeslag op het maandsalaris onder afzien van deelname aan alle reisfaciliteitenregelingen. Uit dien hoofde heeft zij in 1999 ƒ 14.100 ontvangen. Hierop zijn loonbelasting en sociale lasten ingehouden. In 1999 heeft belanghebbende 2.601 zakelijke kilometers met haar eigen auto gereden. Op vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten had zij ingevolge de arbeidsvoorwaarden geen aanspraak. Belanghebbende stelt dat een bedrag van ƒ 1.561 (2.601 maal ƒ 0,60) onbelast had kunnen worden vergoed en daarom moet worden aangemerkt als negatief loon.

Hof: er is alleen sprake van negatief loon bij (terug) betalingen aan de werkgever.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

16 oktober 2002

nummer BK-01/02835

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 oktober 2002, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, tot haar bijstand vergezeld van haar gemachtigde A, belastingadviseur, en B namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. In het onderhavige jaar was belanghebbende in dienstbetrekking bij C. Als zodanig kwam zij in aanmerking voor een lease-auto. Ingevolge de door haar werkgever gehanteerde arbeidsvoorwaarden 1999 kan degene die daarvoor in aanmerking komt in plaats van deelname aan de leaseregeling kiezen voor de uitbetaling van het voor de betrokkene geldende normleasebedrag als een bruto toeslag op het maandsalaris onder afzien van deelname aan alle reisfaciliteitenregelingen. Belanghebbende heeft voor deze regeling gekozen. Uit dien hoofde heeft zij per maand een toeslag van ƒ 1.175 op haar salaris ontvangen. In totaal heeft belanghebbende in 1999 ƒ 14.100 ontvangen. Op de toeslag zijn door haar werkgever loonbelasting en sociale lasten ingehouden. Over de toeslag vindt geen pensioenopbouw plaats. In het bedrag van de toeslag wordt geacht de vakantietoeslag te zijn begrepen. Vanaf 1 januari 2001 is de wijze van uitbetaling van het normleasebedrag (bij wijze van experiment) in die zin uitgebreid dat vanaf die datum de mogelijkheid wordt geboden om een bepaald bedrag netto maandelijks uit te betalen als voorschot op te declareren zakelijke kilometers. Een bedrag ter grootte van dit voorschot wordt maandelijks in mindering gebracht op de bruto toeslag van het normleasebedrag. In 1999 heeft belanghebbende 2.601 zakelijke kilometers met haar eigen auto gereden. Ingevolge de arbeidsvoorwaarden had zij geen recht op vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten.

2. Belanghebbende stelt dat een bedrag van ƒ 1.561 (2.601 maal ƒ 0,60) moet worden aangemerkt als negatief loon en op het vastgestelde belastbare inkomen in mindering moet worden gebracht. Daartoe voert zij het volgende aan:

Primair: van het bedrag van ƒ 14.100 had een bedrag van ƒ 1.561 onbelast kunnen worden vergoed en dit bedrag vormt negatief loon dat derhalve in mindering kan worden gebracht op het belastbare inkomen.

Subsidiair: de Inspecteur heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, omdat de inspecteur te Nijmegen bij een andere werknemer van C wel het gedeeltelijk onbelast laten van het uitbetaalde normleasebedrag heeft geaccepteerd door bij de vaststelling van de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1999 toe te staan dat een gedeelte van dat bedrag als negatief loon in mindering op het belastbare inkomen werd gebracht.

Meer subsidiair: er is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, omdat het bedrag van ƒ 1.561 aan kosten in mindering wordt gebracht op het arbeidskostenforfait en aldus niet tot een effectieve aftrekpost op het belastbare inkomen heeft kunnen leiden.

3. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.

3.1. Van negatief loon is sprake wanneer een werknemer (terug) betalingen doet aan zijn werkgever. Naar 's Hofs oordeel is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Voor zover belanghebbende tevens heeft betoogd dat een gedeelte van de betaling van het normleasebedrag moet worden aangemerkt als (een voorschot op) vergoeding van kosten van vervoer per auto voor het afleggen van zakelijke kilometers, heeft zij zulks tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. De vrijstelling voor kostenvergoedingen is slechts van toepassing op afzonderlijk vastgestelde bedragen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit niets blijkt dat in het onderhavige jaar de toeslag op het salaris door de werkgever van belanghebbende ten dele ten titel van kostenvergoeding aan haar is uitbetaald.

3.2. De Inspecteur heeft terecht aangevoerd dat hij niet door toepassing van het gelijkheidsbeginsel is gebonden aan een beslissing in een individueel geval door een ambtgenoot werkzaam bij een andere eenheid van de Belastingdienst. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat dit in het onderhavige geval anders zou zijn, zijn gesteld noch gebleken.

3.3. De meer subsidiaire stelling bouwt voort op de stelling van belanghebbende dat zij een afzonderlijke vergoeding van reiskosten heeft ontvangen. Zoals hiervoor is overwogen, is die stelling niet aannemelijk gemaakt, zodat deze reeds daarom geen doel treft.

4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 16 oktober 2002 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Alphen.

(Van Alphen) (Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.