Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2002, AR6682, BK-01/02400

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-12-2002, AR6682, BK-01/02400

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 december 2002
Datum publicatie
30 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2002:AR6682
Formele relaties
Zaaknummer
BK-01/02400

Inhoudsindicatie

grondwaterbelasting; Geen sprake van infiltreren van water als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onderdee e, van de Wbm;

geen infiltratiekorting

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

18 december 2002

nummer BK-01/02400

UITSPRAAK

op het beroep van de naamloze vennootschap X N.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur P, betreffende het na te noemen door belanghebbende voldane bedrag aan grondwaterbelasting.

1. Voldoening en bezwaar

1.1. Belanghebbende heeft op aangifte over het tijdvak januari 2001 een bedrag van ƒ 1.453.976 voldaan.

1.2. Belanghebbende heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 24 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen tegen vorenvermeld bedrag bezwaar gemaakt, welke bezwaar bij de bestreden uitspraak is afgewezen.

2. Loop van het geding

Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 204,20.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 oktober 2002, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende verzorgt de productie, de verspreiding en de levering van drinkwater in Q. Het drinkwater wordt geproduceerd in tien zuiveringsstations die het water op vijftien winplaatsen aan de bodem onttrekken. Op elf van deze winplaatsen wordt het grondwater onttrokken in de nabijheid van oppervlaktewater. Ten gevolge van deze onttrekking infiltreert oppervlaktewater via de oevers in de bodem.

3.2. In opdracht van belanghebbende is door A en B van C BV te R een rapport, gedateerd 25 januari 2002, opgesteld, genaamd "Karakterisering van de oevergrondwater winningen X" (hierna: het rapport). In het rapport staat onder meer het volgende vermeld:

(blz. 3) VOORWOORD

(...) De doelstelling van deze rapportage is het aannemelijk maken dat X oppervlaktewater tot infiltreren brengt door het winnen van water langs waterlopen in rivieren. De hoeveelheid water die X tot infiltreren brengt , kan worden vastgesteld met modelberekeningen. Dat er sprake is van infiltratie van oppervlaktewater kan ook worden afgeleid uit de samenstelling van het opgepompte water. Dit water vertoont een vingerafdruk van oppervlaktewater. Belangrijk is de fractie van het uit de bodem gewonnen water dat een herkomst heeft in het oppervlaktewater (rivieren en waterlopen). In Nederland wordt een waterwinning als oevergrondwaterwinning aangemerkt als die fractie 10% of meer is (Stuyfzand & Lüers, 1996).

(...)

(blz. 7) 1. INLEIDING

1.1. Oevergrondwaterwinning

(...) Een groot deel van de drinkwaterproducties van X is gebaseerd op oeverfiltratie. Directe infiltratie ('direct recharge', hetgeen vooral in de Nederlandse duinen plaatsvindt) en oeverfiltratie ('bankfiltratrion or induced recharge') worden samen in leerboeken over waterproductie (Huisman en Olsthoorn, 1989) gevat onder de term kunstmatige infiltratie ('artificial recharge'). Oeverfiltratie, ook wel geïnduceerde infiltratie, is een vorm van kunstmatige infiltratie waarbij een waterleidingbedrijf door winning nabij rivieren of waterlopen oppervlaktewater tot infiltreren brengt. (...)

(blz. 8) 1.2. X

(...) Het drinkwater [van X] wordt geproduceerd in 10 zuiveringsstations die het ruwe water onttrekken van 15 winvelden. Van deze 15 winvelden zijn er 11 die oevergrondwater onttrekken met als gevolg dat er extra oppervlaktewater tot infiltratie wordt gebracht.. (...)

(blz. 9) (...) Voor X geldt voor elf van de vijftien winningen dat de fractie oevergrondwater afkomstig van het oppervlaktewater meer dan 10% is.

(...)

(blz. 11) 2. PUBLIKATIES BETREFFENDE OEVERFILTRATIE

2.1. Inleiding

In tegenstelling tot wat ook wel wordt gesteld is oeverfiltratie wel een vorm van kunstmatige infiltratie. Oeverfiltratie vanuit rivieren vindt in Nederland ook plaats door bemaling van polders. Oeverfiltratie is daarmee geen natuurlijk proces. Een zeer groot deel van Nederland kan enkel worden drooggehouden door een kunstmatig bemaling van de polders. In diverse publicaties van deskundigen op het gebied van (oever)grondwaterwinning wordt gesteld dat oeverinfiltratie een vorm van kunstmatige infiltratie is. De bestaande twee vormen van infiltratie, te weten directe infiltratie en oeverinfiltratie vallen beide onder de verzamelnaam kunstmatige infiltratie. (...)

2.2. Publicaties

Gedrag van milieugevaarlijke stoffen bij infiltratie, dr. P.J. Stuyfzand & ing. F. Lüers, Kiwa mededeling nr. 125, 1996

Oeverinfiltratie is het proces, waarbij oppervlaktewater de bodem indringt via de onderwaterbodem van een waterloop of meer, en aldus het onderliggende watervoerend pakket aanvult. Deze indringimg (influentie van de waterloop) is meestal het gevolg van het door de mens gecreëerde peilverschil tussen een bedijkte rivier en het ontwaterde achterland, of de winning van (oever)grondwater vlak langs de rivier (of kanaal of meer), of een combinatie van beide oorzaken.

Winningen waar oeverinfiltratie een belangrijke rol speelt, kunnen worden onderverdeeld in oeverfiltraat- en oevergrondwaterwinningen. Voor oeverfiltraat en oevergrondwater zijn in Nederland twee definities in omloop:

- oeverfiltraat: volgens Stuyfzand (1989) 'puur, geïnfiltreerd oppervlaktewater, met bijmenging van minder dan 10% gebiedseigen grondwater', en volgens Kooiman & Kloosterman (1994) 'geïnfiltreerd oppervlaktewater met een verblijftijd in de bodem van 1-18 weken, hoofdzakelijk de kenmerken van oppervlaktewater dragend.'

- oevergrondwater; volgens Stuyfzand (1989) 'puur, geïnfiltreerd oppervlaktewater met bijmenging van 10-90% gebiedseigen grondwater', en volgens Kooiman &Kloosterman (1994) 'geïnfiltreerd oppervlaktewater met een verblijftijd in de bodem van > 18 weken, hoofdzakelijk de kenmerken van grondwater dragend.'

In het geval van de elf oevergrondwaterwinningen van X kan volgens bovenstaande definitie in drie gevallen gesproken worden van oeverfiltraat (...) (blz. 12) en voor de overige acht van oevergrondwaterwinningen. Echter, voor al deze winningen heeft de fractie oppervlaktewater zodanig veel invloed dat er aanvullende zuivering nodig is (...).

(...) (blz. 14) Aangezien een deel van het oevergrondwater direct afkomstig is vanuit het oppervlaktewater hangt de kwaliteit van het overgrondwater direct samen met de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit wordt bevestigd door meerdere van bovenstaande publicaties. De zuiveringsinspanning die benodigd is, wordt afgestemd op de kwaliteit van het oevergrondwater. Daar deze kwaliteit niet vergelijkbaar is met de kwaliteit van natuurlijk grondwater moet X voor de productie van drinkwater uit oevergrondwater meer zuiveringsinspanning leveren met hogere kosten dan voor de productie uit natuurlijk grondwater. De bedrijfsvoering van de tien zuiveringsstations is vrijwel identiek (...):

- water wordt opgepompt uit de grond;

- het water wordt belucht en gefilterd en er vindt UV desinfectie plaats

- op een aantal locaties wordt het water onthard.

Ozonisatie, actief koolfiltratie en de UV desinfectie moeten aan het zuiveringsproces toegevoegd worden als gevolg van de grotere fractie oppervlaktewater aanwezig in het oevergrondwater. (...)

(blz. 15) (...) 2.3. Oeverfiltraat

Oevergrondwater is een mix van grondwater en oppervlaktewater. Wanneer meer dan 90% van het ruwe water van oorsprong vanuit het oppervlaktewater afkomstig is, dan wordt gesproken van oeverfiltraat. Om te bepalen welke percentage oorspronkelijk uit het oppervlaktewater afkomstig is, zijn verschillende methodieken mogelijk.

(...) (blz. 21) 4. METHODIEKEN

4.1. Inleiding

(...) Een aantal winlokaties van X onttrekken grondwater uit het ondiepe watervoerende pakket direct nabij een rivier. De onttrekkingen zorgen zo heel direct voor een extra infiltratie van (rivier)water. Deze onttrekkingen worden oevergrondwater-winningen (OGW) genoemd. (...)

(blz. 22) (...) 4.2. Hydrologie van een oevergrondwaterwinning

De OGW-winningen van X zijn gelegen in westelijk Nederland. De polderpeilen liggen hier veelal lager dan het rivierpeil. De rivieren hebben daardoor een infiltrerende werking, terwijl in veel polders grondwater omhoog kwelt. De rivierinfiltratie ondervindt weinig weerstand omdat zandige afzettingen van de rivier in of door de deklaag snijden. De kwel-intensiteit is geringer door de weerstand van de deklaag. (...) Uit de diepere pakketten wordt bij enkele winlocaties eveneens grondwater onttrokken. Door de ondiepe grondwateronttrekking verandert het stromingspatroon. (...) Een groot deel van de ontrekking wordt direct aangevuld vanuit de rivier. Tevens zal in de directe omgeving van de onttrekking ook eventuele kwel naar de polders verminderen of omslaan in infiltratie (...) Het aandeel van de toename van de rivier-infiltratie ten opzichte van de kwelverandering naar de polders is voor het grootste deel afhankelijk van de afstand van het puttenveld tot de rivier, de deklaagweerstand, de rivierbodemweerstand en het doorlaatvermogen van het eerste watervoerende pakket. (...)

(blz. 23) (...) 4.3. Berekening van de toename van rivierinfiltratie

(...) (blz. 24) (...)

4.4. Resultaten en conclusie

Het eindresultaat van de modelberekening bestaat per oevergrondwinning uit het volume geforceerde infiltratie, uitgedrukt als percentage van het onttrekkingsvolume. In tabel 4 wordt een overzicht van de modelresultaten gegeven. (...)

(blz. 25) Uit de tabel volgt dat als gevolg van de OGW-winningen van X een extra (of: geforceerde) infiltratie optreedt vanuit de grote rivieren ter grootte van gemiddeld c.a. 45% van het onttrokken volume (de OGW-winning). In het jaar 2000 was het percentage 43% (12,4 miljoen m³ extra rivierinfiltratie ten gevolge van OGW-winning van 28,7 miljoen m³). (...)

3.3. Op basis van de methodieken zoals vermeld in het rapport is per waterwinplaats de hoeveelheid geforceerde infiltratie - waaronder, gelet op het hierboven weergegeven onderdeel 4.1 van het rapport, moet worden verstaan: de extra infiltratie van (rivier)water door het onttrekken van grondwater - uit rivieren en uiterwaarden berekend, zowel in miljoenen kubieke meters per jaar, als in percentage van de ondiepe grondwaterwinning per jaar. Deze hoeveelheid betreft uitsluitend de hoeveelheid geïnfiltreerd water op grond van de wateronttrekkingen door belanghebbende. De resultaten zijn neergelegd in tabel 4 van het rapport.

3.4. Op basis van de bevindingen in het rapport stelt belanghebbende zich op het standpunt dat een hoeveelheid van 1.053.420 m³ water extra is geïnfiltreerd als gevolg van de onttrekking van grondwater.

3.5. Belanghebbende maakt voor de vorenvermelde hoeveelheid water aanspraak op de zogenoemde infiltratiekorting als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de Wbm in samenhang met artikel 3, lid 1, onderdeel e, van de Wbm (hierna: de infiltratiekorting), berekend als volgt: 1.053.420 m³ maal ƒ 0,3012 = ƒ 317.290.

3.6. De Inspecteur heeft de infiltratiekorting geweigerd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is uiteindelijk uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op een infiltratiekorting van ƒ 317.290, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van het op aangifte voldane bedrag tot op ƒ 1.136.686.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 3, lid 1, van de Wbm wordt verstaan onder "infiltreren van water": water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater. Ingevolge artikel 4 van de Wbm wordt onder de naam grondwaterbelasting een belasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Artikel 6, lid 2, van de Wbm bepaalt dat op de belasting een vermindering (de zogenoemde infiltratieaftrek) wordt toegepast indien het infiltreren van water geschiedt in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken of voor het infiltreren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet en voor zover het infiltreren van water geschiedt in rechtstreeks verband met een belaste onttrekking van grondwater.

6.2. Ten aanzien van de vraag of bij het bepalen van de maatstaf van heffing de tegemoetkoming voor infiltratie als bedoeld in artikel 6, lid 2, van de Wbm toepassing kan vinden overweegt het Hof het volgende.

Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wbm dient het begrip "infiltreren van water", dat is ontleend aan artikel 1, lid 1, van de Grondwaterwet, ruim te worden opgevat (Kamerstukken II 1992/93, 22 849, nr. 3, blz. 19). Omtrent het begrip "infiltreren van water" in vorenvermelde bepaling is (bij de totstandkoming van de Wet van 14 november 1991 houdende enige wijzigingen van de Grondwaterwet, Stb. 636) de volgende toelichting verschaft:

"Onder infiltreren in de zin van de Grondwaterwet wordt verstaan kunstmatig in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater. De vraag van de leden van de D'66-fractie, of infiltratie vanuit oppervlaktewater door een oever naar een nabij gelegen gebied waaruit grondwater wordt onttrokken, valt onder de Richtlijn en onder de Grondwaterwet, moet dan ook ontkennend worden beantwoord. Hier gaat het om grondwateronttrekkingen in de nabijheid van rivieren etc., waarbij als gevolg van de onttrekking oppervlaktewater via de oever inzuigt in de bodem. Zelfs als oeverfiltratie is beoogd, is dit een natuurlijk proces en wordt niet via een menselijke activiteit water in de bodem gebracht ter aanvulling van het grondwater."

(Kamerstukken II 1990/91, 21 661, nr. 6, blz. 2.)

Voorts geeft artikel 6, lid 2, van de Wbm blijkens zijn totstandkomingsgeschiedenis aanspraak:

"op een vermindering van de belasting voor de gevallen waarin - ruw gezegd- de onttrekking van grondwater in meerdere of mindere mate goed wordt gemaakt doordat in rechtstreeks verband met de onttrekking van grondwater infiltratie wordt toegepast in overeenstemming met de voorwaarden die door Gedeputeerde Staten van de provincie in de van toepassing zijnde vergunning hieromtrent zijn gesteld."

(Kamerstukken II 1992/93, 22 849, nr. 3, blz. 21.)

6.3. Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat te dezen voor de uitleg van het begrip infiltratie in de zin van de Wbm geen betekenis toekomt aan de hiervoor vermelde toelichting bij de totstandkoming van de Wet van 14 november 1991 houdende enige wijzigingen van de Grondwaterwet (Stb. 636). Belanghebbende heeft gesteld dat deze toelichting er niet toe kan leiden dat rechtens een beperkende uitleg wordt gegeven aan de oorspronkelijke inhoud van het begrip infiltratie volgens de Grondwaterwet zonder dat de tekst van artikel 1 van die wet is gewijzigd. Met die stelling ziet zij er naar 's Hofs oordeel aan voorbij dat de regeling van de grondwaterbelasting in de Wbm blijkens de wetsgeschiedenis van laatstvermelde wet "zoveel mogelijk steunt op de begrippen en definitiebepalingen van de Grondwaterwet (Stb. 1981, 392), zoals die wet laatstelijk is gewijzigd bij Wet van 14 november 1991, Stb. 636, en de op genoemde wetten berustende bepalingen" (Kamerstukken II 1992/93, 22 849, nr. 3, blz. 19). Mitsdien is daarin begrepen de evenvermelde toelichting die van de zijde van de regering naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer is gegeven bij de eerdergenoemde wijziging van de Grondwaterwet en die door de wetgever als zodanig is aanvaard. Voorts is het begrip infiltreren van water zoals neergelegd in artikel 1, lid 1, van de Grondwaterwet door de wetgever in overeenstemming geacht met het begrip "kunstmatig aanvullen van het grondwater met het oog op het openbaar beheer van dit water" in de zin van de EG Grondwaterrichtlijn van 17 december 1979 (PB EG L20/43-48) (Kamerstukken II 1989/90, 21 661, nr. 3, blz. 3) en is artikel 14a in de Grondwaterwet opgenomen om de Nederlandse grondwaterwetgeving verder in overeenstemming te brengen met voormelde richtlijn.

6.4. Gelet op de onder 3.1 en 3.3 vastgestelde feiten en het in 3.2 vermelde rapport is het Hof van oordeel dat het in het onderhavige tijdvak gaat om het natuurlijke proces zoals dat in de in 6.2 vermelde parlementaire geschiedenis is genoemd, waarbij op natuurlijke wijze oppervlaktewater (uit de nabijgelegen rivier) in de bodem wordt gezogen als gevolg van onttrekking van grondwater aan de bodem ter plaatse. Te dezen is sprake van een natuurlijke oeverinfiltratie en niet van het op kunstmatige wijze in de bodem brengen van (oppervlakte)water ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater als bedoeld in de eerste volzin van vorenbedoelde toelichting. Mitsdien is geen sprake van infiltreren van water als bedoeld in artikel 3, lid 1, aanhef en onderdeel e, van de Wbm.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 december 2002 door mrs. Vonk, Schuurman en Bouman. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.

(Van de Vijver)

(Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-01/02400 blz. 7/7