Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-11-2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:BV5834 AS4923, BK-01/03912

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-11-2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:BV5834 AS4923, BK-01/03912

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 november 2002
Datum publicatie
4 februari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2002:AS4923
Zaaknummer
BK-01/03912

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, buitengewone lasten in verband met uitgaven ter zake van de adoptie, bemiddeling van de Stichting Meiling, de in geding zijnde posten zijn feitelijk van dien aard dat alle zijn aan te merken, en wel in volle omvang, als uitgaven die vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

29 november 2002

nummer BK-01/03912

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 15 november 2002, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur A.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.880,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 200, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29.

Gronden

1. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar (1998) aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.337. Hij heeft in de aangifte een bedrag van in totaal ƒ 17.291 opgevoerd als buitengewone lasten, waarvan een deel, groot (afgerond) ƒ 14.215, betrekking heeft op buitengewone lasten in verband met uitgaven ter zake van de adoptie, via de bemiddeling van de Stichting Meiling (Stichting voor Adoptie en Projekthulp te Alblasserdam), van een kindje uit Taiwan.

2. In een bij de aangifte gevoegde specificatie zijn met betrekking tot het bedrag ad ƒ 14.215 achtereenvolgens de volgende posten opgesomd: ƒ 15 aan kosten verklaring gedrag echtgenote, ƒ 15 aan kosten verklaring gedrag belanghebbende, ƒ 13,75 aan kosten uittreksel huwelijksakte, 13,75 aan kosten uittreksel geboorteakte echtgenote, ƒ 13,75 aan kosten uittreksel geboorteakte belanghebbende, ƒ 100 aan legalisatiekosten notaris, ƒ 175 aan legalisatiekosten rechtbank, ƒ 17,50 aan legalisatiekosten minister van Justitie, ƒ 140 aan legalisatiekosten minister van buitenlandse zaken, ƒ 186,50 aan legalisatiekosten ambassade Taiwan, ƒ 55,25 aan kopiekosten plus leges, ƒ 800 aan bemiddelingskosten, ƒ 6.886,36 aan adoptiekosten, ƒ 3.500 aan vertaal- en escortkosten, ƒ 800 aan bemiddelingskosten Stichting Meiling, ƒ 497,50 aan diverse kosten en ƒ 985 aan advocaatkosten.

3. Bij de aangifte is tevens een kopie gevoegd van een brief d.d. 23 januari 1999 van de Stichting Meiling, inhoudende de afrekening van de adoptiekosten die als voorschot zijn betaald. In de brief zijn de adoptiekosten ad ƒ 6.886,36 ($ 1.500 plus $ 1.900), de vertaal- en escortkosten ad ƒ 3.500 en de bemiddelingskosten ad ƒ 800 vermeld en toegelicht.

4. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur - voor zover hier van belang - de door belanghebbende opgevoerde buitengewone lasten wegens adoptiekosten voor een bedrag van in totaal ƒ 5.729 niet in aftrek toegestaan. Belanghebbendes belastbare inkomen is als gevolg van die correctie en andere, hier niet in geding zijnde, correcties vastgesteld op ƒ 80.612. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 80.567 door nog de aftrek van een bedrag van (afgerond) ƒ 45 aan adoptiekosten in te willigen. Per saldo is dus een aftrek gehonoreerd van een bedrag aan adoptiekosten van in totaal ƒ 8.531 (ƒ 14.215 -/- ƒ 5.729 + ƒ 45).

5. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de met betrekking tot de door belanghebbende aan buitengewone lasten opgevoerde adoptiekosten aangebrachte correctie van per saldo ƒ 5.684 (ƒ 5.729 -/- ƒ 45) terecht is aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

6. Belanghebbende bepleit, zo bleek ter zitting, de aftrek van een bedrag van in totaal (afgerond) ƒ 13.218 (ƒ 14.215 -/- ƒ 800 -/- 497,50 + ƒ 300) aan adoptiekosten, met dien verstande dat hij te kennen heeft gegeven dat een van de posten ad ƒ 800 aan bemiddelingskosten kan worden geschrapt en dat hij ermee akkoord gaat dat de post ad ƒ 497,50 aan diverse kosten voor een deel, groot ƒ 197,50, niet voor aftrek in aanmerking komt.

7. Vanwege de vrij onoverzichtelijke wijze waarop van de zijde van de Inspecteur de onderhavige kwestie in de aanslagregeling is afgewikkeld, waarover het verweerschrift geen opheldering biedt, is naar 's Hofs oordeel niet voldoende fiscaaltechnische en cijfermatige informatie voorhanden over de opbouw van de correctie van ƒ 5.684. De Inspecteur heeft, toen hij ter zitting met die gedachte werd geconfronteerd, weliswaar erkend dat een en ander zeker niet de schoonheidsprijs verdient maar heeft nagelaten de nodige duidelijkheid daarover, onder andere waar het erom gaat dat bepaalde posten kennelijk de ene keer wel en de andere keer niet in aftrek zijn toegestaan, te verschaffen. Over dat laatste is in het verweerschrift niet gerept, zo verklaarde de Inspecteur desgevraagd ter zitting, om verwarring te voorkomen. Wel is uit de in de aanslagregeling gevoerde correspondentie, in samenhang met de bestreden uitspraak, redelijkerwijs af te leiden dat, althans uiteindelijk, de aftrek van de posten ad ƒ 6.886,36 aan adoptiekosten en ad ƒ 3.500 aan vertaal- en escortkosten voor een deel is geweigerd, dat de aftrek van de post ad ƒ 497,50 en van een van de posten ad ƒ 800 aan bemiddelingskosten volledig is geweigerd en dat de overige posten in aftrek zijn toegestaan.

8. In verband met het overwogene in punt 7 zal het Hof met betrekking tot de posten ad ƒ 6.886,36, ƒ 3.500 en ƒ 497.50 (die laatste post voor een bedrag van ƒ 300) beoordelen, in cijfermatige zin dus deels ten overvloede, of die op de voet van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in samenhang met artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) voor aftrek in aanmerking komen.

9. Met al hetgeen belanghebbende in concreto omtrent het precieze karakter van de posten in kwestie heeft aangevoerd, aan stukken heeft ingebracht en ter zitting heeft toegelicht, gevoegd bij de te dezen als meer algemeen aan te merken informatie over de kosten van adoptie via de Stichting Meiling zoals die blijkt uit een, in kopie bij het verweerschrift gevoegde, brief d.d. 8 oktober 2001 van die stichting, acht het Hof hem alleszins erin geslaagd aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, dat de in geding zijnde posten feitelijk van dien aard zijn dat alle zijn aan te merken, en wel in volle omvang, als uitgaven die vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling; meer specifiek: de post ad ƒ 6.886,36 en de post ad ƒ 3.500, althans voor een bedrag van ƒ 300 (vertaalkosten), kunnen worden gerangschikt onder de in onderdeel c van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling vermelde categorie uitgaven, de post ad ƒ 3.500, althans voor een bedrag van ƒ 3.200 (escortkosten), onder de in onderdeel d van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling vermelde categorie uitgaven en de post ad ƒ 497.50 (althans ƒ 300) onder de specifiek in de aanhef van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling vermelde categorie uitgaven.

10. De Inspecteur heeft naar 's Hofs oordeel onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan daarover anders kan worden geoordeeld. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen: 1) dat het verweerschrift niet toereikend is om het vereiste tegenbewijs te leveren, 2) dat de Inspecteur ter zitting, ondanks diverse keren daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet inhoudelijk is ingegaan op de door belanghebbende gegeven toelichtende opmerkingen, 3) dat de Inspecteur daarover diverse keren te kennen heeft gegeven dat hij vasthoudt aan en verwijst naar de aanslag en het verweerschrift, en 4) dat de Inspecteur, naar belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld, telkens heeft geweigerd om in te gaan op door belanghebbende gedane verzoeken om mondeling opheldering te mogen geven over bepaalde ter discussie staande posten.

11. Uit het vorenoverwogene volgt, nu overigens niet is gesteld of gebleken dat beletselen bestaan voor het toekennen van de gevraagde aftrek, dat belanghebbende ook het feitelijk in geding zijnde bedrag ad ƒ 4.687 (ƒ 13.218 -/- ƒ 8.531) ten volle als buitengewone lasten in aftrek kan brengen. Dat brengt mee dat de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.880 (ƒ 80.567 -/- ƒ 4.687).

12. Het beroep is gegrond. Omdat het gelijk aan belanghebbende is, behoeven al zijn overige stellingen, waaronder die omtrent de schending van het gelijkheids-, het vertrouwens- en/of het zorgvuldigheidsbeginsel, geen behandeling.

13. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van deze zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast, conform belanghebbendes verzoek ter zitting, op € 200 aan reis- en verletkosten. De Inspecteur heeft niet bestreden dat belanghebbende bij gegrondverklaring van het beroep voor een vergoeding in aanmerking komt en evenmin de door belanghebbende bepleite hoogte ervan. Ter zitting gaf de Inspecteur desgevraagd nog te kennen dat hij daar niet over gaat.

14. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad € 29 te worden vergoed.

De uitspraak is vastgesteld op 29 november 2002 door mr. Tromp en op dezelfde datum in het openbaar uitsproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Lader.

(Lader) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

nummer BK-01/03912