Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2003, AF6933, BK-02/01635

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-03-2003, AF6933, BK-02/01635

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 maart 2003
Datum publicatie
7 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF6933
Zaaknummer
BK-02/01635

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede meervoudige belastingkamer

13 maart 2003

nummer BK-02/01635

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. gevestigd te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen [P] van de Belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1995 een naheffings-aanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 373.800,--, zonder verhoging. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 7 november 2000 de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 29 maart 2002, nr. 36.715, (onder meer gepubliceerd in BNB 2003/60* en VN 2002/22.19), de uitspraak van voornoemd Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit Hof heeft partijen de gelegenheid geboden zich schriftelijk uit te laten over het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt. Partijen hebben van elkanders schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 oktober 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt.

3. Vaststaande feiten

3.1. In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 2.1 tot en met 2.8 van zijn uitspraak vastgestelde en in cassatie niet bestreden feiten.

3.2. Bovendien is ten tijde van de behandeling voor dit Hof nog het volgende komen vast te staan:

3.2.1. De op 22 maart 1996 gesloten defungeringsovereenkomst (de defungeringsregeling) is inhoudelijk gelijk aan die welke daarvoor gold ten aanzien van [A] en [B].

3.2.2. Wanneer de aandelen C terstond na de emissie op grond van de defungeringsregeling ter overname zouden zijn aangeboden, zou de overnameprijs ten hoogste ƒ 1.000,-- hebben bedragen.

3.2.3. Inmiddels zijn vier van de vijf werknemers die aandelen C hebben verkregen niet meer in dienst. Het dienstverband met [A] is wegens een conflict vervroegd beëindigd; de andere drie zijn op 61-jarige leeftijd vervroegd met pensioen gegaan. Behalve ten aanzien van [B], met wie over de prijs nog onderhandelingen gaande zijn, werden de aandelen C met toepassing van de defungeringsregeling voor de volgende bedragen overgenomen:

Naam Prijs per aandeel

[A] ƒ 424.353,52

[C] €€€euro 163.384,--

[D] euro 60.364,--.

3.2.4. De data waarop de vorenbedoelde vier werknemers zijn gedefungeerd, respectievelijk de data waarop hun dienstverband is beëindigd, waren achtereenvolgens:

[A] 31 december 1998, respectievelijk 31 december 1998;

[C] 31 maart 2000, respectievelijk 31 maart 2000;

[D] 31 juli 2002, respectievelijk 31 juli 2002;

[B] 30 september 2002, resp. 31 december 2002.

Ten aanzien van [C] is de op de waardebepaling van toepassing zijnde kortingsregeling niet toegepast. Bedoelde regeling was op de overigen wegens tijdsverloop niet langer van toepassing.

3.2.4. Bij defungeren in de loop van een jaar is voor de waardebepaling van een aandeel C steeds de vermogenspositie per de voorafgaande balansdatum genomen.

3.2.5. De met toepassing van de defungeringsregeling ultimo 2002 te bepalen waarde van een aandeel C zal vermoedelijk nihil zijn.

3.2.6. Blijkens een ter zitting verstrekt meerjarenoverzicht zijn in de periode 1990 tot en met 2001 de volgende netto-omzetten en resultaten na belastingen behaald (in euro's maal 1000):

Jaar Netto-omzet Resultaat na belastingen

1990 18.222 2.638

1991 17.132 1.893

1992 22.980 2.790

1993 19.737 2.337

1994 21.955 2.271

1995 17.709 1.612

1996 18.533 2.670

1997 19.494 2.191

1998 23.532 1.867

1999 20.940 1.610

2000 29.161 1.394

2001 33.080 1.627.

3.2.7. Op de aandelen C is nooit dividend uitgekeerd.

4. Geschil en standpunten van partijen

Na verwijzing is tussen partijen in geschil of en, zo ja, in hoeverre de meerbedoelde defungeringsregeling een waarde-drukkend effect heeft op de waarde van de aandelen C. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, zij het dat de invloed van de in de defungeringsregeling voorziene kortingsregeling gering is, en is daarbij van mening dat de aandelen C niet gewaardeerd moeten worden op de rendements-waarde. De Inspecteur stelt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, dan wel dat sprake is van een verwaarloos-baar miniem effect van de defungeringsregeling en stelt voorts dat hij de waardering op zodanig voorzichtige grondslagen heeft gebaseerd dat een eventueel toch aanwezig waardedrukkend effect reeds is verdisconteerd in de door hem gehanteerde grondslagen.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak en de naheffingsaanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat de waarde in het economische verkeer van de onderwerpelijke aandelen in beginsel dient te worden gesteld op de rendementswaarde. Indien echter een werknemer in geval van arbeidsongeschiktheid, defungeren of beëindiging van de dienstbetrekking verplicht is de aandelen aan te bieden tegen een statutair bepaalde prijs of indien sprake is van een beperking van de mogelijkheden tot vervreemding op andere wijze tegen de waarde in het economische verkeer, moet worden nagegaan of daarvan invloed uitgaat op de waarde in het economische verkeer. Dit is echter niet het geval indien verplichte aanbieding als hiervoor bedoeld of vervreemding op andere wijze van de aandelen nimmer zal plaatsvinden.

6.2. Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur de aandelen heeft gewaardeerd op de rendementswaarde. Voor een herbeoordeling van deze rendementswaarde is na cassatie geen plaats meer, zodat het Hof van de juistheid van die waardering uitgaat. Daarmee staan ook de uitgangspunten welke aan deze waardering ten grondslag hebben gelegen, en waarvan het Hof niet is gebleken dat deze onjuist zijn, vast.

6.3. Uit de defungeringsregeling blijkt niet dat vervreemding van de onderwerpelijke aandelen in andere gevallen dan arbeidsongeschiktheid, defungeren of beëindiging van de dienstbetrekking niet zou zijn toegestaan. Uit het bepaalde in artikel 7 van de defungeringsregeling blijkt zelfs dat voorzien is in de mogelijkheid dat derden aandelen in de vennootschap zouden kunnen verwerven, voor welk geval partijen en de vennootschap zich verplicht hebben om alles in het werk te stellen om die derden tot de defungeringsregeling te doen toetreden.

6.4. Uit hetgeen in 6.3 is overwogen volgt dat, indien de aandelen zouden worden vervreemd buiten de gevallen van arbeidsongeschiktheid, defungeren of beëindiging van de dienstbetrekking, hetgeen ter zake daarvan in de statuten van de vennootschap is bepaald van toepassing is. Alsdan zal op grond van het bepaalde in artikel 10, vijfde lid, van de statuten van de vennootschap de voor de aandelen te betalen prijs door de aanbieder en de gegadigde(n) in onderling overleg worden vastgesteld, dan wel, bij gebreke aan overeenstemming, door een deskundige, welke prijs naar het oordeel van het Hof alsdan heeft te gelden als de waarde in het economische verkeer van de aandelen.

6.5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat van een beperking van de mogelijkheden tot vervreemding op andere wijze tegen de waarde in het economische verkeer, als door de Hoge Raad bedoeld, geen sprake is. Aan dat oordeel doet niet af dat, zoals belanghebbende stelt, de bij de defungeringsregeling betrokken partijen de bedoeling hebben gehad dat de aandelen uitsluitend in de in de defungeringsregeling bedoelde gevallen konden en moesten worden aangeboden en dat het aanbieden van de aandelen buiten die gevallen, onvermijdelijk zou leiden tot ontslag van de betreffende werknemer, dus tot beëindiging van de dienstbetrekking. Evenmin doet aan dat oordeel af dat in artikel 10, eerste lid, van de statuten van de vennootschap is bepaald dat een aandeelhouder die één of meer van zijn aandelen wenst over te dragen voor die overdracht de goedkeuring behoeft van de vergadering van houders van aandelen serie A, aangezien die vergadering bij weigering van de goedkeuring één of meer gegadigden moet aanwijzen die bereid zijn alle aangeboden aandelen tegen contante betaling over te nemen, in welk geval het bepaalde in artikel 10, vijfde lid, van de statuten onverkort van toepassing is.

6.6. Voorts heeft de in de defungeringsregeling voorziene verplichting tot aanbieding van de aandelen in de aldaar bedoelde gevallen geen invloed op de door de Inspecteur vastgestelde waarde. Naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, heeft hij bij de door hem voorgestane waarderings-methode de waarde van een aandeel berekend door de geprogno-tiseerde winsten welke aan het aandeel kunnen worden toe-gerekend contant te maken, waarbij de bijzonderheid in dit geval is dat het gaat om een specifieke winstbijschrijvings-methodiek op verletterde reserverekeningen. Doordat de Inspecteur hierbij ook de in artikel 24, derde lid, van de statuten van de vennootschap neergelegde waardebepalingsformule heeft toegepast, is in de aldus door de Inspecteur vastgestelde waarde met een eventuele depreciërende invloed van die formule reeds rekening gehouden. Alsdan past het niet om met de in de defungeringsregeling voorziene verplichte aanbieding van de aandelen nogmaals rekening te houden.

6.7. Van een lagere waardering wegens vermeende incourantheid van de aandelen kan evenmin sprake zijn. De onderwerpelijke aandelen zijn niet minder incourant dan de aandelen in een andere besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De aandelen kunnen immers buiten de in de defungeringsregeling bedoelde gevallen altijd worden overgedragen aan een door de aanbieder gewenste gegadigde of één of meer door de vergadering van houders van aandelen serie A aangewezen gegadigden, in welke gevallen de prijs in onderling overleg of door een deskundige wordt vastgesteld, terwijl in de in de defungerings-regeling bedoelde gevallen de aandelen worden overgenomen voor een prijs welke is bepaald met toepassing van de in artikel 24, derde lid, van de statuten opgenomen waarderingsformule, met toepassing van welke formule ook Inspecteur de rendementswaarde heeft vastgesteld. In zodanige situatie is voor een lagere waardering wegens vermeende incourantheid naar het oordeel van het Hof geen plaats.

6.8. Van een lagere waardering in verband met de in de defungeringsregeling voorziene kortingsregeling kan evenmin sprake zijn. Niet alleen heeft de gemachtigde van belang-hebbende ter zitting erkend dat de invloed van de kortings-regeling gering is, maar ook is komen vast te staan dat de kortingsregeling ten aanzien van [C] niet is toegepast, hoewel dit op grond van de defungeringsregeling wel het geval had kunnen zijn. Daar komt bij dat de kortings-regeling ten aanzien van [A] en [B] de facto slechts gedurende een periode van negen maanden en vijf dagen toegepast zou kunnen worden en ten aanzien van de andere drie werknemers gedurende een periode van vier jaar, negen maanden en vijf dagen, terwijl ten tijde van de toekenning van de aandelen, naar de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, niet te verwachten viel dat deze de aandelen voor 1 januari 2001 op grond van de defungeringsregeling ter overname zouden moeten aanbieden. Hieruit volgt dat de kortingsregeling op de waarde van de aandelen geen meetbare invloed heeft of dat deze invloed dermate gering is dat hij voor de waardering van de aandelen moet worden verwaarloosd.

6.9. Op grond van het vorenoverwogene komt het Hof tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 13 maart 2003 door mrs. Biemond, Van Knobelsdorff en Van den Steenhoven. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Antonis.

(Antonis) (Biemond)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.