Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-02-2003, AF6934, BK-02/03238
Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-02-2003, AF6934, BK-02/03238
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 februari 2003
- Datum publicatie
- 7 april 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF6934
- Zaaknummer
- BK-02/03238
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
11 februari 2003
nummer BK-02/03238
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van eenheid Particulie-ren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1994.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 januari 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, tot zijn bij-stand vergezeld van A en B, alsmede namens de Inspecteur me-vrouw mr. drs. C.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar van 4 juli 2002,
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep,
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1994 geen aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Inspecteur heeft een ambtshalve vastgestelde aanslag opgelegd met dagtekening 30 september 1996 naar een belastbaar inkomen van ƒ 109.945.
2. Namens belanghebbende heeft het Administratiekantoor
D, Postbus x, te Q (hierna: het administratiekantoor) bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 7 oktober 1996 bij de Inspec-teur binnengekomen. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
3. De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 1997 uit-spraak op het bezwaar gedaan en het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 64.254. De uitspraak is naar het postbusadres van het administratiekantoor verzonden.
4. Belanghebbende was in de periode november 1997 tot en met juni 2000 in verband in verband met een strafrechtelijke ver-oordeling wegens een fraudezaak gedetineerd.
5. Bij brief met dagtekening 24 juni 2002, welke op 28 juni 2002 bij de Inspecteur is binnengekomen, heeft belanghebbende het volgende aan de Inspecteur geschreven:
" Hierbij maak ik bezwaar tegen de aanslag met nummer xxxx. Ik maak dit bezwaarschrift, omdat ik de juistheid van de aanslag niet meer kan contro-leren.
Sinds 1998 liggen al mijn gegevens bij mijn curator Dhr. E te R. Uw instan-tie onderdeel de FIOD heeft het daar gedeponeerd. Tevens heeft Dhr. E de beschikking over plus minus fl. 1.400.000,00 (waarvan ook een prive gedeelte) en het lijkt mij dan ook juist dat U met deze curator kontakt opneemt om de door U gevorderde aanslag te verrekenen.
Ik wacht nu al meer dan 4 jaar of Dhr. E enige vorderingen in mijn zaak maakt, maar tevergeefs. Hopelijk kunt u meer bereiken."
6. De Inspecteur heeft deze brief als bezwaarschrift aangemerkt en, nu deze niet binnen de wettelijke bezwaartermijn is binnengekomen, bij de bestreden uitspraak van 4 juli 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende met dagtekening 10 juli 2002 een beroepschrift ingediend, dat op 15 juli 2002 ter griffie van het Hof is binnengekomen.
7. De termijn voor indiening van een beroepschrift bedraagt zes weken. Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn ter griffie is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak, zodat de termijn voor het instellen van beroep eindigde met 10 februari 1998.
8.1. Vaststaat dat reeds in 1996 tijdig bezwaar is gemaakt door het administratiekantoor en dat daarop met dagtekening 30 december 1997 uitspraak is gedaan. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur de brief van belanghebbende met dagtekening 24 juni 2002 (hierna: de brief) ten onrechte als een bezwaarschrift aangemerkt. De Inspecteur had de brief als een beroepschrift moeten aanmerken. De uitspraak van de Inspecteur van 4 juli 2002 dient derhalve te worden vernietigd, nu de Inspecteur slechts eenmaal vermag te beschikken op een tegen een aanslag ingediend bezwaarschrift.
8.2. Op basis van het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) had de Inspecteur de brief zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een termijn van twee weken, aan het Hof moeten doorzenden. In dit geval is de uit-spraak op het bezwaar gedagtekend 30 december 1997 en is de brief op 28 juni 2002 bij de Inspecteur binnengekomen. Daaruit volgt dat het als beroepschrift aan te merken stuk met in acht-neming van het hiervoor overwogene niet tijdig bij het Hof is ingediend.
9. Belanghebbende heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat de aanslag over het onderhavige jaar hem eerst in 2002 heeft bereikt, zulks ten gevolge van de door hem ondergane detentie. De boekhouding over de jaren 1994 tot en met 1997 heeft hij in 1998 aan zijn curator in het faillisse-ment van zijn B.V. afgegeven. De curator heeft geen informatie over de aanslag verstrekt. Voorts heeft hij ter zitting aangevoerd dat het administratiekantoor weliswaar de administratie van zijn nadien failliet gegane B.V. verzorgde en in dat kader ook de aangifte inkomstenbelasting en volksverzekeringen voor belangebbende verzorgde, maar dat hij geen schriftelijke machtiging aan het administratiekantoor heeft verstrekt om een bezwaarschrift in te dienen. De uitspraak op het bezwaar had dan ook naar belanghebbende moeten worden toegezonden. Ingeval van detentie moet de post worden doorgezonden aan de gedetineerde. De uitspraak op het bezwaar heeft belanghebbende nooit ontvangen. Nu belanghebbende pas in 2002 van de aanslag op de hoogte was, moet de aanslag wegens verjaring worden vernietigd. Overigens is het administratiekantoor met de noorderzon vertrokken.
10.1. Belanghebbende voert aan dat het administratiekantoor niet bevoegd was om een bezwaarschrift tegen de aanslag in te dienen.
10.2. Ingeval iemand in de naam van een ander een rechtshandeling heeft verricht zonder volmacht daartoe, zal de wederpartij tegenover degene in wiens naam is gehandeld zich alleen dan erop kunnen beroepen, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat een toereikende volmacht was verleend, indien die veronderstelling is gegrond op één of meer verklaringen of gedragingen van degene in wiens naam is gehandeld en die wederpartij op grond daarvan heeft aangenomen, dan wel onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend.
10.3. De Inspecteur heeft zich erop beroepen dat hij heeft aangenomen en in de omstandigheden van het geval ook mocht aannemen dat het administratiekantoor door belanghebbende gemachtigd was bezwaar tegen de aanslag te maken. De aanslag is namelijk naar het adres van belanghebbende verzonden. Vervolgens heeft belanghebbende of iemand anders de aanslag aan het administratiekantoor gegeven, waarna het administratiekantoor bezwaar heeft gemaakt.
10.4. Gelet op de verklaring van belanghebbende, dat het administratiekantoor onder meer de administratie van belanghebben-des B.V. alsmede de daarmee samenhangende aangiften voor diverse belastingmiddelen verzorgde en tevens de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende verzorgde, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur in het onderhavige geval redelijkerwijs mocht aannemen dat belanghebbende zich met betrekking tot het bezwaar door het administra-tiekantoor liet vertegenwoordigen. De stelling van belanghebbende, dat hij aan het administratiekantoor geen toereikende volmacht voor het indienen van het bezwaar heeft verleend, faalt derhalve.
10.5. Nu de Inspecteur redelijkerwijs mocht aannemen dat het administratiekantoor bevoegd was om namens belanghebbende het bezwaar in te dienen, heeft de Inspecteur ingevolge artikel 6:17 van de Awb juist gehandeld door de uitspraak op het bezwaar aan de gemachtigde, het administratiekantoor, te zenden.
Dat het administratiekantoor belanghebbende niet van de uit-spraak op de hoogte heeft gesteld, komt voor belanghebbendes rekening.
11. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is naar 's Hofs oordeel, gelet op het vorenoverwogene, niet gebleken. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende kan dus niet in het beroep worden ontvangen. De vraag of de aanslag naar een op juiste wijze berekend belastbare inkomen is opgelegd, be-hoeft derhalve geen beantwoording meer.
12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Wel dient de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, nu de tweede uitspraak op het bezwaarschrift wordt vernietigd.
Deze uitspraak is vastgesteld op 11 februari 2003 door mr. Van Walderveen en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons) (Van Walderveen)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.