Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-02-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AF7420 AF6935, BK-02/02998

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-02-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AF7420 AF6935, BK-02/02998

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 februari 2003
Datum publicatie
7 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF6935
Zaaknummer
BK-02/02998

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

19 februari 2003

nummer BK-02/02998

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen R van de Belastingdienst, betreffende na te noemen navorderingsaanslag.

1. Navorderingsaanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 674.914 en een belastingvrije som van ƒ 7.003. Het beloop van de navorderingsaanslag, na verrekening van een bedrag van ƒ 41.276 aan voorheffingen, is ƒ 344.526. Het aanslagbiljet, waaruit van deze aanslag blijkt, is gedagtekend op 4 juli 2001.

1.2. Bij brief van 15 januari 2002 heeft belanghebbende tegen deze navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 januari 2003, gehouden te Q. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken in het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Bij brief van 30 maart 2001 heeft de Inspecteur aangekondigd dat de onderhavige navorderingsaanslag zou worden opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld, indien hij niet akkoord mocht gaan met de navorderingsaanslag, vóór 20 april 2001 bepaalde bewijsstukken over te leggen. Deze brief is gezonden aan het adres

a-straat 1 te Z, waar belanghebbende destijds woonde.

3.2. Bij brief van 17 april 2001 heeft belanghebbende de Inspecteur te kennen gegeven niet akkoord te gaan met de aangekondigde navorderingsaanslag en verzocht om langer de gelegenheid te krijgen de gevraagde gegevens en informatie te verzamelen. Bij brief van 19 april 2001 heeft de Inspecteur daarvoor uitstel verleend tot 3 mei 2001.

3.3. Op 24 april 2001 heeft belanghebbende zich bij het bevolkingsregister van de gemeente Z laten uitschrijven naar het adres b-straat 1 te R (België).

3.4. Op verzoek van de inmiddels door belanghebbende ingeschakelde gemachtigde heeft de Inspecteur de termijn voor een reactie op de brief van 30 maart 2001 verlengd, laatstelijk tot 25 mei 2001.

3.5. Bij brief van 30 mei 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat de onderwerpelijke navorderingsaanslag thans is opgelegd. Deze brief is geadresseerd aan het onder 3.1 genoemde adres.

3.6. Bij brief van 1 juni 2001 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur verzocht de termijn voor een reactie verder te verlengen met drie maanden omdat de politie de administratie van belanghebbende in beslag had genomen.

3.7. Op of omstreeks 4 juli 2001 is het aanslagbiljet waaruit de navorderingsaanslag blijkt, aan belanghebbende toegezonden, geadresseerd aan het onder 3.3 genoemde adres in België.

3.8. Naar aanleiding van de ontvangst van een dwangbevel tot betaling van de opgelegde navorderingsaanslag, betekend op 5 november 2001 op het in 3.1 genoemde adres, heeft een briefwisseling tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur plaatsgevonden. De gemachtigde van belanghebbende stelde daarin dat belanghebbende de navorderingsaanslag nooit heeft ontvangen. De Inspecteur stelde daartegenover dat de navorderingsaanslag, met dagtekening 4 juli 2001, is verzonden naar het onder 3.3 genoemde adres. Op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur op 10 januari 2002 een duplicaat van het aanslagbiljet aan belanghebbende gezonden.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord. Subsidiair in geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen rusten verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging of vermindering van de navorderingsaanslag.

5.2. De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair tot handhaving van de navorderingsaanslag en meer subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 509.914.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Belanghebbende heeft niet betwist dat het aanslagbiljet aan hem is toegezonden. Evenmin heeft hij gesteld dat het aanslagbiljet later dan op de datum van de dagtekening ervan is verzonden, of dat de adressering ervan onjuist is. Mitsdien acht het Hof aannemelijk dat het aanslagbiljet op 4 juli 2001 is verzonden aan het toenmalige woonadres van belanghebbende in België.

6.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen, hetgeen de Inspecteur betwist. Desgevraagd heeft belanghebbende in dit verband ter zitting verklaard dat hij naar België was gegaan omdat hij problemen had, dat zijn echtgenote en kinderen niet zijn meegegaan, dat hij feitelijk op het adres in België bij een vriend logeerde, dat op dat adres nooit enige post voor hem is aangekomen, dat hij in het najaar van 2001 weer is teruggegaan naar Z, maar niet weer bij zijn gezin is gaan wonen. Omtrent de tijdstippen van vertrek naar het adres in België en van terugkomst in Z heeft belanghebbende geen nauwkeurige mededelingen gedaan. Op de vragen van het Hof hoe hij gedurende zijn verblijf in België het contact met zijn gemachtigde onderhield en hoe hij in het bezit is gekomen van het op 5 november 2001 betekende dwangbevel zijn antwoorden uitgebleven. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende zich in hetgeen hij heeft verklaard omtrent de feitelijke toedracht van zijn verhuizing naar België, zijn verblijf aldaar en zijn terugkomst in Z zo zeer in vaagheid heeft gehuld dat daarin geen grond kan worden gevonden om zijn stelling dat hij het op 4 juli 2001 verzonden aanslagbiljet niet heeft ontvangen, aannemelijk te achten. Eerder acht het Hof aannemelijk dat, zoals de Inspecteur heeft gesteld, de envelop met het aangiftebiljet op het adres in België is bezorgd, zodat het Hof in het navolgende daarvan uitgaat.

6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de navorderingsaanslag op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

6.4. De ter-mijn voor indie-ning van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Een bezwaar-schrift is tijdig ingediend, indien het vóór het einde van de termijn door de Inspecteur is ontvangen. Bij verzen-ding per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu het Hof geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daar-van, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, te weten 4 juli 2001, zodat de termijn voor het instellen van bezwaar eindig-de met 15 augustus 2001.

6.5. Nu het bezwaarschrift niet binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het bezwaarschrift reeds daarom te laat inge-diend. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in ver-zuim is geweest. Dat belanghebbende tijdens zijn verblijf in België geen maatregelen heeft getroffen met betrekking tot het in ontvangst nemen van aan hem gerichte post is een omstandigheid die voor zijn risico komt, zulks temeer nu de ontvangst van een navorderingsaanslag, gelet op de in 3.1 vermelde aankondiging ervan, geenszins denkbeeldig was.

6.6. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur belang-heb-bende terecht in het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 19 februari 2003 door mrs. Schuurman, Van Walderveen en Van Leijenhorst. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Vink.

(Vink) (Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Het voor deze zaak gestorte griffierecht zal door de griffier van het gerechtshof worden teruggegeven na het onherroepelijk worden van deze uitspraak.