Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-02-2003, AF6939, BK-02/01424
Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-02-2003, AF6939, BK-02/01424
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 11 februari 2003
- Datum publicatie
- 7 april 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF6939
- Zaaknummer
- BK-02/01424
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
11 februari 2003
nummer BK-02/01424
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 januari 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen mr. A, advocaat, en belanghebbende en B, die ten behoeve van belanghebbende tolkte, alsmede namens de Inspecteur C, tot zijn bijstand vergezeld door D.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op
€653 euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad €29 euro te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende is gehuwd. Zowel hij als zijn echtgenote hebben in het onderhavige jaar van de Gemeentelijke Sociale Dienst een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (hier-na: de bijstandsuitkering) ontvangen van bruto ƒ 16.164 waarop een bedrag van ƒ 2.019 aan loonheffing is ingehouden. Belanghebbende is sinds 17 april 2001 eigenaar van een auto Volkswagen Vento GL automaat, kenteken xxx. De houderschapsbelasting voor deze auto is op 13 juli 2002 via een acceptgiro voldaan.
2. De Inspecteur heeft een voorlopige aanslag inkomstenbelas-ting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 77.000. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur de voorlopige aanslag gehandhaafd.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit hoofde van "drugs-runnen". Ter ondersteuning heeft hij verwezen naar een, tot de gedingstukken behorende, rapport en een proces-verbaal "bevindingen" van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, welke tot de gedingstukken behoren. Volgens het proces-verbaal en het rapport is belanghebbende in de periode mei 2001 tot en met okto-ber 2001 achttien maal op verschillende data gesignaleerd op de Rijksweg A-16 tussen Rotterdam en de grensovergang Hazeldonk. De tijdstippen waarop belanghebbende is gesignaleerd varieerden van 's avonds laat tot midden in de nacht. Belanghebbende is door de politie gesignaleerd op plaatsen die bij de politie bekend staan als plaatsen waar veel drugsrunnners actief zijn. Ter onderbouwing van het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning van ƒ 77.000 voert de Inspecteur aan dat het voormelde bedrag het saldo is van de bijstandsuitkering en overige inkomsten uit "drugsrunnen" ad ƒ 62.000. De inkomsten uit drugsrunnen is als volgt berekend: veertien dagen maal ƒ 4.000, vermeerderd met een stelpost van ƒ 9.000 voor inkomsten uit dagen dat belanghebbende niet door de politie is ge-signaleerd, verminderd met een bedrag van ƒ 3.000 aan kosten waaronder benzine, de houderschapsbelasting en de overige kosten voor zijn auto. Voorts heeft de Inspecteur twee verklaringen in het geding gebracht van voormalige drugsrunners die zich hebben uitgelaten omtrent de hoogte van de aanzienlijke opbrengsten per nacht respectievelijk op jaarbasis van de inkomsten uit drugsrunnen. Ook is nog verwezen naar het rapport van het Alijda-project.
5. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat hij niet strafrechtelijk is vervolgd voor de vermeende activiteiten als drugsrunner. Uit de door de Inspecteur in het geding gebrachte stukken blijkt niet van het tegendeel. Voorts verwijst belanghebbende naar de inkomsten die zijn echtgenote in de vorm van een bijstandsuitkering heeft genoten. De autokosten zijn deels bestreden uit vergoedingen van derden voor wie hij vriendendiensten heeft verricht. Zijn aanwezigheid op de genoemde plaatsen vloeit voort uit het vullen van zijn tijd en het koffiedrinken met vrienden. Ook de omvang van de ten onrechte gestelde inkomsten wordt bestreden.
6. Het ligt op de weg van de Inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende in het onderhavige jaar werkzaamheden als drugsrunner heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende in 2001, in de periode mei tot en met oktober, door het zogenoemde A-team van de Herkenningsdienst Regio Rijnmond is gesignaleerd als drugsrunner.
7. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn stellingen stukken overgelegd die een algemene beschrijving geven van het zogenaamde Alijda-project, waarin politie, justitie en fiscus samenwerken om de door drugsrunners veroorzaakte overlast tegen te gaan. Hij beroept zich erop dat in het kader van het voormelde project door de Herkenningsdienst Regio Rijnmond informa-tie aan de Belastingdienst is verstrekt waaruit zou blijken dat belanghebbende in 2001 achttien maal "in de uitvoering van zijn activiteiten als drugsrunner" is gesignaleerd op de A-16 tussen Rotterdam en de grensovergang Hazeldonk. Van voornoemde Herkenningsdienst afkomstige stukken zijn in het geding gebracht. Tegenover de betwisting ervan door belanghebbende heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het signaleren door de Herkenningsdienst meer inhield dan de constatering dat belang-hebbende op de Rijksweg A-16 aanwezig is geweest. In het bijzonder is door de Inspecteur niet aangevoerd en met bewijsstukken gestaafd dat belanghebbende is aangetroffen in het bezit van verdovende middelen. Evenmin zijn op belanghebbende grote geldbedragen aangetroffen die een aanwijzing zouden vormen voor de juistheid van de gestelde inkomsten. Ook blijkt uit de stellingen van de Inspecteur en uit de door hem overgelegde stukken niet dat belanghebbende enige andere met de handel in die middelen verband houdende handeling heeft verricht. Ook met hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat van inkomsten uit drugsrunnersactiviteiten sprake is.
8. Het vorenstaande brengt mee dat de Inspecteur de door hem gestelde inkomensbron niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. Op grond van het vorenoverwogene dient de uitspraak waar-van beroep te worden vernietigd.
10. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op 644 euro wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 euro x 1 (gewicht van de zaak)), € 9 euro wegens reiskosten, in totaal derhalve op €653 euro. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 11 februari 2003 door mr. Van Walderveen en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons) (Van Walderveen)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.