Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BI0178 AF7080, BK-01/03962

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-03-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BI0178 AF7080, BK-01/03962

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 maart 2003
Datum publicatie
9 april 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF7080
Zaaknummer
BK-01/03962

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

5 maart 2003

nummer BK-01/03962

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen [P] van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2001 afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 februari 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde [A] alsmede namens de Inspecteur [B].

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbendes eerste grief komt hierop neer dat de Inspecteur voor de bepaling van het inkomen als bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet ten onrechte uitsluitend is uitgegaan van de eerste door belanghebbende gedane schatting middels het zogeheten formulier ON 24 (Opgaaf gegevens startende onderneming) en geen rekening heeft gehouden met de nadien, in de bezwaarfase, door belanghebbende gegeven nadere schatting van het inkomen. In de tweede plaats klaagt belanghebbende erover dat op of bij het formulier ON 24 niet of althans onvoldoende duidelijk is gewezen op de consequenties van de daarop te vermelden inkomensgegevens voor de ziekenfondsverzekering.

2. Ingevolge artikel 3d, vierde lid, van de Ziekenfondswet in verbinding met het eerste lid, eerste volzin en het tweede lid, tweede volzin, van artikel 3 van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling) wordt ten aanzien van degene, zoals belanghebbende, die in het

voorafgaande jaar nog geen zelfstandige was, voor het eerste

jaar als inkomen in de hierboven bedoelde zin in aanmerking genomen het inkomen over het jaar waarin hij zelfstandige is geworden en geldt als peildatum voor de vaststelling van dat inkomen het tijdstip waarop de schatting van het inkomen door de zelfstandige wordt gedaan. Artikel 3, tweede lid, eerste volzin, in verbinding met artikel 2, vijfde lid, van de Regeling bepaalt dat - in voorkomende gevallen - wordt uitgegaan van het laatste door de belastingplichtige aan de Inspecteur opgegeven geschatte inkomen over dat jaar.

3. In het door de wetgever ontwikkelde systeem voor de vaststelling van de verzekeringsplicht van zelfstandigen ingevolge de Ziekenfondswet is ervoor gekozen om de vaststelling van het inkomen te doen plaatsvinden aan de hand van de op de peildatum bekende inkomensgegevens en hebben na de peildatum opgekomen wijzigingen in dat inkomen geen gevolgen voor een eventueel reeds vastgestelde ziekenfondsverzekering (zie onder meer Kamerstukken II, 1998/99, 26 553, nr. 3, blz. 3-4 en nr. 5, blz. 7-8 en blz. 13).

4. Het hiervoor onder 2 en 3 overwogene brengt mee dat met een nadere schatting van het inkomen die eerst is gegeven na de afgifte van de in artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet bedoelde beschikking, geen rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de verzekeringsplicht voor het eerste jaar. Belanghebbendes eerste grief, waarin wordt betoogd dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met belanghebbendes nadere, in de bezwaarfase gegeven, inkomensschatting, faalt derhalve.

5. Belanghebbendes tweede grief faalt eveneens. Uit de vragen onder punt 7 van het formulier ON 24 en de op die plaats in de kantlijn vermelde tekst blijkt genoegzaam dat de verstrekte inkomensgegevens mede van belang zijn voor de vaststelling van belanghebbendes verzekeringsplicht ingevolge de Ziekenfondswet. Voorzover belanghebbende betoogt dat hij bij de invulling van het formulier de consequenties van zijn antwoorden voor de verzekeringsplicht niet heeft kunnen overzien faalt het betoog eveneens, aangezien belanghebbendes verzekeringsplicht ingevolge de Ziekenfondswet niet afhankelijk is van zijn wil maar van rechtswege vaststaat indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, en het voorts met het verplichte karakter van de ziekenfondsverzekering strookt dat gewaakt moet worden tegen (de mogelijkheid van) manipulatie van gegevens die de verzekeringsplicht bepalen.

6. Op grond van het hiervoor overwogene moet het beroep ongegrond worden geoordeeld. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 5 maart 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.

(Holdert) (Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.