Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2003, AF7583, BK-02/03224
Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-03-2003, AF7583, BK-02/03224
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 4 maart 2003
- Datum publicatie
- 22 april 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF7583
- Zaaknummer
- BK-02/03224
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
4 maart 2003
nummer BK-02/03224
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 18 februari 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende met zijn echtgenote, alsmede (...) namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 71.539;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 20, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende is eigenaar van de woning gelegen aan de a-straat 1 te Q. Deze woning geldt als eigen woning in de zin van artikel 42a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Hij is sedert (...) 1997 gehuwd met mevrouw Y. Voorheen was hij gehuwd met mevrouw A, die op (. . .) 1994 is overleden.
2. De schuld ter zake van de eigen woning bedroeg ultimo: 1995 ƒ 151.297; 1996 ƒ 133.777; 1997 ƒ 129.173 en 1998 ƒ 128.507. In de door hem ingediende aangiften voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en voor het jaar 2000 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 181.000 als schuld ter zake van de eigen woning vermeld, steeds per 31 december van deze jaren.
3. Eind 1996/begin 1997 is de woning verbouwd. De werkzaamheden zijn voor het grootste deel door belanghebbende zelf uitgevoerd. Alleen een dakkapel heeft hij door een aannemer laten plaatsen. Naar door de Inspecteur niet is bestreden, heeft belanghebbende ter zake van deze verbouwing een bedrag van ongeveer ƒ 50.000 uitgegeven. Dit bedrag heeft hij geput uit beschikbare spaargelden, voornamelijk opgebouwd uit een verzekeringsuitkering, en uit spaarsaldi van mevrouw Y, met wie hij op dat tijdstip nog niet was gehuwd. In mei 1999 liep de door belanghebbende bij Verzekeringsmaatschappij A gesloten hypothecaire lening af en bij de verlenging van deze lening is het bedrag daarvan verhoogd van ƒ 128.507 tot ƒ 181.000, uit welke verhoging hij zijn spaarsaldi weer heeft aangevuld. In september 1999 heeft belanghebbende het bedrag van de spaarrekening goeddeels gebruikt voor de aanschaf van een auto.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of het bedrag waarmee de hypothecaire lening in 1999 is verhoogd, kan worden aangemerkt als een schuld ter zake van de eigen woning, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de inspecteur ontkennend wordt beantwoord. Belanghebbende betoogt dat hij van de aanvang af de bedoeling had de kosten van de verbouwing te laten financieren door een hypothecaire lening, maar dat hij eind 1996/begin 1997 de lopende lening niet heeft verhoogd, omdat deze in 1999 zou aflopen en hij het voornemen had de hypothecaire lening bij die gelegenheid te verhogen teneinde de verbouwing te financieren. Een tweede overweging was dat hij de kosten van de verbouwing - en daarmee het bedrag van de extra lening - vooraf niet exact kon inschatten. Het standpunt van de Inspecteur is dat het bedrag waarmee de lening is verhoogd, niet is aangewend voor de verbouwing, maar voor aanvulling van de spaarsaldi en uiteindelijk voor de aankoop van een auto.
5. Op belanghebbende rust de plicht aannemelijk te maken dat de (extra) lening verband houdt met de verbouwing van zijn woning. Het bedrag dient daar ook feitelijk voor te zijn aangewend. Op grond van hetgeen belanghebbende in de stukken en ter zitting heeft verklaard acht het Hof aannemelijk dat hij de verbouwingskosten heeft (voor)gefinancierd uit spaarsaldi met de vooropgezette bedoeling om, zodra de lopende hypothecaire lening zou aflopen, deze lening te verhogen ter definitieve financiering van deze kosten. Ook de omstandigheid dat, zeker nu de werkzaamheden door belanghebbende zelf werden verricht, de verbouwingskosten niet vooraf exact konden worden geraamd, heeft belanghebbende kunnen doen besluiten niet reeds op het tijdstip waarop de uitgaven zich voordeden, een aanvullende lening af te sluiten. Nu met het extra bedrag van de lening de spaarsaldi weer zijn aangevuld, uit welke saldi de verbouwingskosten waren voorgefinancierd, kan niet worden gezegd dat dit bedrag is aangewend voor de aankoop van een auto. Op grond hiervan oordeelt het Hof dat van het bedrag waarmee de hypothecaire lening is verhoogd (ƒ 52.493) een bedrag van ƒ 50.000 is aan te merken als een schuld ter zake van de eigen woning. De hierop betrekking hebbende rente bedraagt voor het onderhavige jaar ƒ 2.625 (50.000/52.493 maal ƒ 2.755).
6. Als gevolg van vorengaande kan het belastbare inkomen aan de hand van onderstaande gegevens worden berekend:
vastgesteld onzuivere inkomen ƒ 76.294
onzuivere inkomen wordt ƒ 73.669
drempel buitengewone lasten ƒ 8.987
aftrekbare buitengewone lasten ƒ 233
vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 71.772
belastbaar inkomen wordt ƒ 71.539
7. De overige door belanghebbende aangevoerde stellingen kunnen niet leiden tot een lager bedrag van het belastbaar inkomen. De omstandigheid dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag voor het jaar 1999 het gehele door belanghebbende opgevoerde bedrag aan eigen woningrente heeft aanvaard, leidt er niet toe dat bij hem in dit opzicht een in rechte beschermen vertrouwen is gewekt, nu aan het volgen van de aangifte geen bewuste standpuntbepaling ten grondslag heeft gelegen. Voorts mist zijn stelling dat de Inspecteur te laat uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan feitelijke grondslag, nu uitspraak is gedaan na bijna drie maanden, derhalve ruim binnen de in artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn van een jaar. Ook overigens zou een overschrijding van die termijn niet tot vernietiging van de uitspraak leiden.
8. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 20 aan reiskosten. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 4 maart 2003 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Van Duivendijk.
(Van Duijvendijk) (Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.