Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-02-2003, AF8788, BK-02/01038

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-02-2003, AF8788, BK-02/01038

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 februari 2003
Datum publicatie
15 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8788
Zaaknummer
BK-02/01038

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

7 februari 2003

nummer BK-02/01038

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het [X]] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemin-gen [P] (Vestiging [O]) van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999, met dagtekening 25 mei 2001 en met aanslagnummer [xxxxx], en de daarbij bij beschikking opgelegde boete.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 januari 2003, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [A], beiden vergezeld door [B], en namens de Inspecteur [C].

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, voor zover die betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- vernietigt de boetebeschikking,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.610, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechts-per-soon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te ver-goeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 109.

Gronden

1. Belanghebbende houdt zich vanaf 1 januari 1995, zo ook in het onderhavige naheffingstijdvak (1999), bezig met het exploiteren, in de vorm van een eenmanszaak, van een dameskapsalon, on-der de naam "[Q]". Voor de in dat kader ver-richte activiteiten is hij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

2. In zijn kapperszaak maakt belanghebbende vanaf 15 januari 1999 gebruik van een op aanraden van zijn boekhouder aangeschafte elektronische kassa, type Samsung ER 290. Vanaf dan worden de omzetbewegingen vastgelegd door middel van kassa-aanslagen. Aan de hand van zogeheten Z1-afslagen, pin-uitdraaien en contante-uitgavenbonnetjes worden door een familielid van belanghebbende staatjes gemaakt op basis waarvan de boekhouder de kwartaalaangiften voor de omzetbelasting doet.

3. Naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende op 15 maart 2001 ingesteld boekenonderzoek is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Een van de bevindingen was dat niet alle Z1-afslagen in de administratie voorhanden zijn, waarbij het in het bijzonder gaat om alle afslagen uit het tweede kwartaal 1999. Een kopie van het on-der-zoeksrapport d.d. 23 maart 2001 behoort tot de stukken van het geding.

4. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat belanghebbende over het jaar 1999 minder aan omzetten heeft verantwoord dan hij heeft behaald. Daarbij is ervan uitgegaan dat belanghebbende niet aan alle administratie- en bewaarverplichtingen heeft voldaan. De omzetbijtelling is schattenderwijs bepaald.

5. De naheffing beloopt een bedrag van ƒ 5.423 aan belasting. Met betrekking tot de nageheven belasting is bij de onderwerpelijke beschikking een boete toegepast van 50 percent (ƒ 2.711), omdat het naar de mening van de Inspecteur aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is voldaan. Tevens is een boete van ƒ 850 toegepast in verband met een verschuiving van een deel van de over het eerste kwartaal 1999 verschuldigde belasting naar de aangifte over het vierde kwartaal 1999.

6. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daarte-gen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak, de bestreden uitspraak, gehandhaafd. Bij diezelfde uitspraak is de boete ad ƒ 850 vernietigd.

7. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de in punt 4 bedoelde omzetcorrectie terecht is aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de opgelegde en bij de bestreden uitspraak gehandhaafde boete.

8. Het geheel van voorhanden zijnde gegevens, waaronder die uit het onderzoeksrapport, rechtvaardigt naar 's Hofs oordeel niet de conclusie, gelet ook op de uitvoerige (cijfermatige) uiteenzetting in belanghebbendes brief van 10 ja-nuari 2003, dat aan belanghebbendes administratie gebreken kleven die van dien aard zijn dat op grond daarvan de be-wijslast moet worden omgekeerd. Het Hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat belanghebbende alleszins erin is geslaagd aan-nemelijk te maken, gelet ook op zijn ver-wijzing naar zijn, ook bij het boekenonderzoek aanwezige agenda met afspraken in 1999, dat uit de ontbrekende Z1-afslagen - belanghebbende heeft de Z1-afslagen uit het tweede kwartaal 1999 naar de zitting meegenomen - niet is af te leiden dat meer aan omzetten is behaald dan is verantwoord. Daarbij komt dat de Inspecteur ter zitting min of meer heeft er-kend dat aan het doorvoeren van de omzetbijtelling voornamelijk het ontbre-ken van Z1-afslagen ten grondslag heeft gelegen en dat wat dat betreft de bewijslast in feite bij hem ligt.

9. Het Hof kan de Inspecteur niet volgen in zijn stelling dat de door belanghebbende ter zitting meegenomen Z1-afslagen uit het tweede kwartaal 1999 tardief zijn, reeds omdat belanghebbende ter zitting geen verzoek tot overlegging ervan heeft gedaan. Bovendien had het onder de gegeven omstandigheden op de weg van de Inspecteur gelegen, wetende dat de afslagen in kwestie zich tijdens het boekenonderzoek in een verhuiscontainer bevonden - de daartoe strekkende verklaring van belanghebbende in zijn brief van 10 januari 2003 is niet of onvoldoende door de Inspecteur weersproken -, belanghebbende uitdrukkelijk te verzoeken de desbetreffende afslagen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk te verstrekken. Niet is gesteld of gebleken dat de Inspecteur op enig moment expliciet dat verzoek heeft gedaan. Wat er overigens ook van zij, de Inspecteur heeft de tot twee keer toe door belanghebbende ter zitting gedane verklaring dat de uit de Z1-afslagen uit het tweede kwartaal 1999 te destilleren omzetten overeenkomen met de verantwoorde omzetten, niet weersproken.

10. De Inspecteur heeft naar 's Hofs oordeel voor het overige geen of onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door belanghebbende, die grond vormen voor de conclusie dat belanghebbende omzetten heeft verzwegen. De verklaring die belanghebbende voor de lagere omzet in 1999 vergeleken met die uit vorige jaren heeft gegeven en ter zitting heeft toegelicht acht het Hof op zichzelf plausibel en is overigens door de Inspecteur niet weer-sproken.

11. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het gelijk aan belanghebbende is. Voor dat geval staat bovendien tussen partijen vast dat ook een en ander ambtshalve wordt uitgewerkt, mutatis mutandis, in de sfeer van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

12. Het beroep is gegrond. De uitspraak waarvan beroep, voor zover die betrekking heeft op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, alsook de naheffingsaanslag en de boeteschikking moeten worden vernietigd.

13. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van be-lang-heb-ben-de is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van deze zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast - conform partijen ter zitting met elkaar zijn overeengekomen - op € 1.610, te specificeren als volgt: kosten gemachtigde: 2,5 punten x € 322 met wegingsfactor 2 (het gewicht van de zaak acht het Hof "zeer zwaar").

14. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffie-recht ad € 109 te worden vergoed door de Inspecteur.

Deze uitspraak is vastgesteld op 7 februari 2003 door mr. Tromp en op dezelfde datum in het openbaar uitsproken, in tegenwoor-dig-heid van de waarnemend griffier Antonis.

(Antonis) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.