Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-04-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5817 AF9151, BK-01/03417
Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-04-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5817 AF9151, BK-01/03417
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 april 2003
- Datum publicatie
- 26 mei 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9151
- Zaaknummer
- BK-01/03417
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
zevende enkelvoudige belastingkamer
9 april 2003
nummer BK-01/03417
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 maart 2003, gehouden te Middelburg. Aldaar zijn verschenen A en B namens belanghebbende. Van de zijde van de Inspecteur is niemand verschenen. De Inspecteur is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 14 januari 2003 aan B&W van de gemeente P op het adres a-straat 1 te P, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 15 januari 2003 op het voormelde adres uitgereikt.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep, alsmede de naheffingsaanslag,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 80,50, onder aanwijzing van de gemeente P als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de gemeente P het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Aan belanghebbende is op 29 juni 2001 om 16.56 uur een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ter zake van het, op die dag, parkeren van een voertuig met het kenteken
AA-66-BB op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de b-straat te P zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.
2. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 71,75, bestaande uit ƒ 1,75 parkeerbelasting en ƒ 70 aan kosten.
3. Met dagtekening 7 juli 2001 is aan belanghebbende een duplicaat van de naheffingaanslag verzonden. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 20 september 2001 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft belanghebbende ontvangen in haar bezwaar.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5. Namens belanghebbende heeft A ter zitting - samengevat - het volgende gesteld. Op vrijdag 29 juni 2001 heeft hij om 8.45 uur C afgezet tegenover het adres c-straat 1. De c-straat was aan de linkerkant opgebroken. In de c-straat geldt vrij parkeren. Hij heeft zelf de hele dag in de d-straat gewerkt. Om 16.30 uur is hij weer naar de c-straat teruggekeerd om C op te halen. C werkte tot 17.00 uur. Er moesten veel bouwmaterialen worden afgevoerd, het was de laatste werkdag voor de vakantie. Om 16.40 uur zag hij de parkeercontroleur aan de overkant lopen. Iets voor vijven schoot hem te binnen dat hij om 16.30 uur een afspraak had met D, woonachtig op c-straat 2. Hij is toen nog bij D langs gegaan. Om 17.30 uur zijn ze weggereden om de boot van 17.50 uur te halen. Hij is die dag niet in de b-straat geweest. Belanghebbende beschikt over één bestelbus. Er is geen naheffingsaanslag onder de ruitenwisser aangetroffen. De gemeente heeft het bezwaar ontvankelijk geacht, omdat hij van 3 juli 2001 tot en met 11 september 2001 op vakantie is geweest. Hij had ook geen naheffingsaanslag verwacht, de controleur heeft niets gezegd.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
6. Belanghebbende heeft gesteld dat zij de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van 29 juni 2001 niet op haar auto heeft aangetroffen en dat A het duplicaat van de naheffingsaanslag eerst na terugkomst van zijn vakantie op 12 september 2001 heeft gezien en ook pas op dat moment kennis heeft gekregen van het feit dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen was opgelegd en eerst op dat moment bezwaar heeft kunnen maken tegen de naheffingsaanslag. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat de termijnoverschrijding niet is te wijten aan een hem toe te rekenen omstandigheid.
7. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur belanghebbende terecht in haar bezwaar heeft ontvangen. Gelet op artikel 6:7 en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het bezwaarschrift van belanghebbende te laat ingediend. Het Hof hecht echter geloof aan de stelling van A dat hij de naheffingsaanslag niet op de auto heeft aangetroffen, zodat hij gedurende zijn afwezigheid geen maatregelen had kunnen en behoeven te treffen om tijdig tegen de naheffingsaanslag bezwaar te kunnen maken. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval is het Hof van oordeel dat ten aanzien van het na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 6:11 Awb niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag
8. Het Hof acht de onder 5 vermelde verklaring van A geloofwaardig en zodanig overtuigend dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat met het onder 1 bedoelde voertuig op 29 juni 2001 niet op een met parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de b-straat is geparkeerd. De naheffingsaanslag is mitsdien ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
10. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 80,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt à € 322 x 0,25 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig nu daarvan namens belanghebbende ter zitting desgevraagd is afgezien. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
Deze uitspraak is vastgesteld op 9 april 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer.
(Bravenboer) (Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.