Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-05-2003, AF9378, BK-02/01772
Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-05-2003, AF9378, BK-02/01772
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 6 mei 2003
- Datum publicatie
- 3 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9378
- Zaaknummer
- BK-02/01772
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
6 mei 2003
nummer BK-02/01772
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de directeur van de sector financiën en automatisering van de gemeente Krimpen aan den IJssel(hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking, genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) betreffende de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 22 te Z.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende alsmede mevrouw
mr. A namens de Inspecteur, tot haar bijstand vergezeld van B.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,
- wijzigt de beschikking in dier voege dat de waarde van de onroerende zaak nader wordt vastgesteld op ƒ 345.000
(€ 156.554),
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 11,60, onder aanwijzing van de gemeente Krimpen aan den IJssel als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de gemeente Krimpen aan den IJssel aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 22 te Z (hierna: de woning). De woning is een appartement met berging. De inhoud van de woning is ongeveer 295 m3.
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 1999 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft deze waarde op ƒ 376.000 (€ 170.621) vastgesteld, terwijl belanghebbende een waarde van ƒ 330.000
(€ 149.747) bepleit.
3. Vaststaat dat belanghebbende in februari 1997 een koop-aannemingsovereenkomst voor de bouw van de woning heeft gesloten voor ƒ 300.000 (exclusief ongeveer ƒ 12.000 meerwerk). De woning is in oktober 1998 opgeleverd.
4. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstand-koming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten ver-koop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest-biedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet wor-den uitgegaan dat bij die veron-derstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
5. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur B, die de woning in opdracht van de Inspecteur op 21 oktober 2002 heeft getaxeerd. Die taxateur heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum getaxeerd op ƒ 376.000.
6. Na af-weging van het-geen par-tij-en over en weer in het geding hebben aangedragen is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met het in het geding gebrachte taxatierapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning op 1 januari 1999 ƒ 376.000 bedroeg. Hierbij heeft het Hof het volgende in aanmerking genomen.
Het Hof acht de vergelijkingsobjecten in hetzelfde gebouw meer representatief dan de door de Inspecteur genoemde vergelijkingsobjecten in een ander gebouw. Het Hof betrekt bij de beoordeling van de waarde van woning daarom in de eerste plaats flatwoningen als vergelijkingsobjecten die zijn gelegen in hetzelfde gebouw. Het Hof acht aannemelijk dat - naar belanghebbende stelt - de verkoopprijs van vergelijkingsobject a-straat 19 hoger is in verband met aanpassingen voor rolstoelgebruik. Gelet op de door belanghebbende genoemde verkoopprijzen van a-straat 4, 14 en 16 is de Inspecteur er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd aan te tonen dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De stelling van de Inspecteur dat nu voormelde verkopen van de objecten in de a-straat verkopen van de aannemer aan de eerste eigenaar betreffen, voor de bepaling van de waarde van woning tevens aansluiting moet worden gezocht bij verkoopprijzen van bestaande appartementen, is in zijn algemeenheid onjuist. Indien in een vrije markt kort voor of na de waardepeildatum een onroerende zaak wordt aangekocht kan er, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen van worden uitgegaan dat de koopprijs de waarde in het economisch verkeer op de waardepeildatum weerspiegelt. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat bij de verkopen van objecten a-straat 4, 14 en 16 sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de koopprijs niet de waarde van de appartementen weergeeft.
7. Nu in het geding de waarde van de woning niet duidelijk is geworden, bepaalt het Hof die waarde in goede justitie op ƒ 345.000 (€ 156.554).
8. Gelet op het vorenstaande acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 11,60 wegens reiskosten. De reiskosten zijn bepaald op de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Voorts dient de gemeente aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 6 mei 2003 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.
(Bergman) (Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.