Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2003, AF9498, BK-99/30781
Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-02-2003, AF9498, BK-99/30781
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 februari 2003
- Datum publicatie
- 4 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AF9498
- Zaaknummer
- BK-99/30781
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vierde enkelvoudige belastingkamer
28 februari 2003
nummer BK-99/30781
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar belast met de heffing van belastingen van de gemeente P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslagen.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1996 tot en met 1998 aanslagen in de reinigingsrechten opgelegd ten bedrage van ƒ 616, ƒ 756 en ƒ 830.
1.2. De tegen de aanslagen gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 27,23 (ƒ 60). De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 september 2001, gehouden te Middelburg. Aldaar is belanghebbende wel, doch de Inspecteur niet verschenen. De inspecteur is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 3 augustus 2001 aan het adres Postbus xxxx te P, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 6 augustus 2001 op het voormelde adres uitgereikt.
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt.
2.4. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
Belanghebbende is assurantietussenpersoon. Hij heeft een zogenaamd eenmanskantoor en houdt kantoor aan huis. Zijn bedrijfsafval bestaat uit 1, niet geheel volle, (vrijwel uitsluitend) met papier gevulde vuilniszak per twee weken.
4. Verordeningen
4.1. De tekst van de van toepassing zijnde Verordeningen en van de daarbij behorende tarieventabellen behoren in kopie tot de stukken van het geding.
4.2. Hoofdstuk II Maatstaf en tarieven reinigingsrechten van de voor de jaren 1996 en 1997 van toepassing zijnde tarieventabellen luidt als volgt:
"Het afvoeren op de daarvoor vastgestelde dagen en uren van afvalstoffen niet door middel van een container bedraagt per jaar:
a. voor een bedrijf, niet zijnde een huis van bewaring, kazerne, verpleeg- en/of verzorgingshuis of een daarmee gelijk te stellen inrichting, indien dit bedrijf op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, maximaal 5 volledige arbeidsplaatsen omvat, ƒ 616 (voor het jaar 1997 ƒ 724)
b. voor een bedrijf, vallend onder a., indien dit bedrijf op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, meer dan 5 volledige arbeidsplaatsen omvat, per arbeidsplaats boven de 5 arbeidsplaatsen ƒ 123 (voor het jaar 1997 ƒ 145)
c. voor een bedrijf niet vallende onder a. ƒ 616 (voor het jaar 1997 ƒ 724)"
4.3. Hoofdstuk II Maatstaf en tarieven reinigingsrechten van de voor het jaar 1998 van toepassing zijnde tarieventabel luidt als volgt:
"Het recht bedraagt per belastingjaar voor het:
a. verwijderen van bedrijfsafval, voor elke per ophaalbeurt te verwijderen hoeveelheid van 1/2 m3 ƒ 875
b. voor elke 1/2 m3 meer ƒ 875."
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de onderhavige aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota.
5.4. Belanghebbende heeft zijn standpunt ter zitting toegelicht en zich voorts beroepen op de onverbindendheid van de Verordening annex de tarieventabel te zijnen aanzien.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslagen tot nihil.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1.1. Met betrekking tot de aanslagen over de jaren 1996 en 1997 overweegt het Hof het volgende. Gelet op de aard en omvang van het bedrijf en hetgeen belanghebbende zelf op het opgaveformulier voor de reinigingsrechten voor het jaar 1998 heeft ingevuld, namelijk dat er in de onderneming 1 werkzaam persoon is, acht het Hof aannemelijk dat het bedrijf niet meer dan 1 volledige arbeidsplaats omvat. Op grond van de tarieventabel dient belanghebbende, wiens bedrijf, naar het Hof aannemelijk acht, 1 arbeidsplaats omvat in Hoofdstuk II te worden ingedeeld onder a. en bedragen de door hem verschuldigde rechten ƒ 616 respectievelijk ƒ 724.
7.1.2. Op grond van de tarieventabel is voor een bedrijf met bij voorbeeld zes arbeidsplaatsen aan rechten slechts 1 maal het onder b. genoemde bedrag van ƒ 123 respectievelijk ƒ 145 verschuldigd. Een aan de belastingheffing onderworpen bedrijf kan nu eenmaal niet tegelijkertijd maximaal vijf volledige arbeidsplaatsen en meer dan vijf volledige arbeidsplaatsen omvatten. Een bedrijf met meer dan vijf werknemers valt om die reden niet onder a. en kan derhalve niet worden aangeslagen voor de daar genoemde rechten.
Op grond van de tarieventabel is - terwijl het aantal arbeidsplaatsen de grondslag van de heffing uitmaakt - bijgevolg een bedrijf met ten hoogste vijf arbeidsplaatsen een hoger bedrag aan rechten verschuldigd dan een bedrijf met zes tot en met negen arbeidsplaatsen. Dit is onbegrijpelijk. Naar 's Hofs oordeel is de Verordening in samenhang met hoofdstuk II van de tarieventabel onverbindend in zoverre die voor bedrijven met maximaal vijf volledige arbeidsplaatsen de verschuldigde rechten stelt op ƒ 616 respectievelijk ƒ 724. De aanslagen voor de jaren 1996 en 1997 kunnen om die reden niet in stand blijven.
7.2.1. Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 1998 overweegt het Hof het volgende. Nu het recht per belastingjaar voor het verwijderen van bedrijfsafval, voor elke per ophaalbeurt te verwijderen hoeveelheid van 1/2 m3 (zijnde 500 liter) ƒ 875 bedraagt, constateert het Hof dat de tarieventabel geen tarief bevat voor het verwijderen van een veel kleinere hoeveelheid bedrijfsafval zoals aangeboden door belanghebbende.
7.2.2. Een toereikende grond voor het opleggen van enige aanslag aan belanghebbende is derhalve niet aanwezig. De aanslag kan daarom niet in stand blijven. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen bespreking meer.
7.3. Het beroep is gegrond.
8. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu belanghebbende ter zitting daarvan afstand heeft gedaan. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 27,23 te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken waarvan beroep,
- vernietigt de aanslagen over de jaren 1996 en 1997,
- vermindert de aanslag over het jaar 1998 tot nihil, en
- gelast de gemeente P het voor deze zaak gestorte griffierecht van ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 28 februari 2003 door mr. Van Rijnberk. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Lader.
(Lader)
(Van Rijnberk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??