Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2003, AG1754, BK-02/01782

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2003, AG1754, BK-02/01782

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 april 2003
Datum publicatie
18 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AG1754
Zaaknummer
BK-02/01782
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

Uitlatingen van de aanslagregelend ambtenaar tijdens een telefoongesprek met belanghebbende.

Schending vertrouwensbeginsel. Teruggaaf conform de uitlatingen.

Beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

18 april 2003

nummer BK-02/01782

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van drs. X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de Inspecteur mevrouw A.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het beroep,

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar,

- vermindert de aanslag met een bedrag van ƒ 1.202 (€ 545,44),

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 5, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29.

Gronden

1. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar (2000) een voorlopige aanslag, gedagtekend 9 oktober 2001, opgelegd naar een te betalen bedrag van ƒ 17.539. Daarbij is geen rekening gehouden met voorheffingen. Bij brief van 31 oktober 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat van de aangifte wordt afgeweken. De onderwerpelijke (definitieve) aanslag, met dagtekening 22 november 2001, bedraagt een per saldo, dat wil zeggen na het verrekenen van de voorheffingen en de voorlopige aanslag, te betalen bedrag van ƒ 922. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk in het bezwaar verklaard en overigens het bezwaar afgewezen.

2. Partijen houdt uitsluitend verdeeld - zo bleek ook ter zitting - het antwoord op de vraag of de Inspecteur door aan belanghebbende geen aanslag op te leggen naar een per saldo terug te ontvangen bedrag van ƒ 280 het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

3. Met partijen is het Hof van oordeel dat belanghebbende, nu zijn brief van 10 februari 2002 redelijkerwijs zo opgevat kan worden dat hij daarmee ook bedoelde zijn grieven tegen de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 30 januari 2002, kenbaar te maken, in het beroep kan worden ontvangen. Voorts sluit het Hof zich aan bij het eensluidende standpunt van partijen dat belanghebbende in het bezwaar had moeten worden ontvangen.

4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het vertrouwensbeginsel is geschonden heeft belanghebbende gewezen op een uitvoerig telefoongesprek dat hij op 7 november 2001 met de aanslagregelende ambtenaar heeft gevoerd. Naar de mening van belanghebbende brengt de inhoud van dat gesprek mee dat de Inspecteur bij de vaststelling van de aanslag niet had mogen afwijken van de door de desbetreffende ambtenaar in het vooruitzicht gestelde teruggaaf van ƒ 280.

5. Met betrekking tot het telefoongesprek heeft belanghebbende, mede onder verwijzing naar een tweetal brieven, die van 18 januari 2002 en die van 10 februari 2002, waarin hij het tele-foongesprek en de inhoud ervan onder de aandacht van de Inspecteur heeft gebracht, het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd en ter zitting toegelicht:

- dat hij wilde weten wat hem in concreto bij het vaststellen van de definitieve aanslag te wachten staat en of hij mogelijk een teruggaaf krijgt,

- dat de ambtenaar in kwestie hem meedeelde bereid te zijn een en ander direct voor hem na te gaan via een terminal,

- dat de ambtenaar te kennen gaf dat hij over alle op hem betrekking hebbende fiscale gegevens beschikt,

- dat de ambtenaar al die gegevens in het systeem inbracht, zulks telkens met het geven van een toelichting,

- dat de ambtenaar na de gegevens in het systeem te hebben ingebracht hem meedeelde dat een en ander resulteert in een terug te krijgen bedrag van ƒ 280,

- dat hij vroeg of hij daadwerkelijk van die teruggaaf kan uitgaan,

- dat de ambtenaar hem, na de gegevensinbreng te hebben gecontroleerd, op het hart drukte dat hij ƒ 280 terugkrijgt,

- dat de ambtenaar hem tot slot meedeelde dat de teruggaaf van ƒ 280 al in het systeem is ingebracht, en

- dat alle mededelingen zonder enig voorbehoud of enige restrictie zijn gedaan.

6. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat van zijn kant geen reden bestaat belanghebbendes relaas rond het telefoongesprek en de inhoud ervan in twijfel te trekken.

7. De in het telefoongesprek van de zijde van de Inspecteur gedane uitlatingen zijn naar 's Hofs oordeel zo duidelijk dat belanghebbende die redelijkerwijs niet anders heeft kunnen begrijpen dan dat hem een teruggaaf van ƒ 280 wordt gegeven. Daaruit volgt dat bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat een aanslag wordt opgelegd naar een per saldo terug te ontvangen bedrag van ƒ 280.

8. Gelet ook op aard en inhoud van de bij het telefoongesprek gegeven informatie, is het Hof, anders dan de Inspecteur, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat niet duidelijk is hoe in het licht van de relevante fiscale gegevens het bedrag van ƒ 280 tot stand is gekomen, het gewekte vertrouwen niet tenietdoet en acht het Hof de Inspecteur evenmin erin geslaagd, daarbij ook in aanmerking nemende de hoogte van een teruggaaf van ƒ 280 ten opzichte van die van een per saldo te betalen bedrag van ƒ 922, aannemelijk te maken dat belanghebbende wist of in redelijkheid diende te beseffen dat hem geen teruggaaf van ƒ 280 toekomt. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende redelijkerwijs nog de mogelijkheid van een aanpassing van de hem voorgehouden uitkomst onder ogen diende te zien.

9. De stelling van de Inspecteur dat belanghebbende geen (financiële) schade heeft geleden als gevolg van de onjuiste informatie, voor het geven waarvan bij brief van 26 maart 2002 verontschuldigingen zijn aangeboden, faalt naar

's Hofs oordeel, reeds omdat de bij het telefoongesprek gegeven informatie te dezen niet het karakter heeft van een inlichting maar van een toezegging. De uitlatingen hadden immers specifiek betrekking op de concrete individuele fiscale gegevens van belanghebbende en de uiteindelijke fiscale consequentie daarvan. Daarbij komt dat door de Inspecteur niet is ingebracht dat de uitlatingen onverwijld zijn herroepen.

10. Het gelijk is aan belanghebbende. De Inspecteur heeft zich door uitlatingen van zijn kant in rechte naar belanghebbende toe verbonden een bedrag van ƒ 280 terug te geven. Belanghebbende heeft wat dat betreft met vrucht een beroep gedaan op het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel. Ter uitwerking daarvan is het naar 's Hofs oordeel redelijk de aanslag te verminderen met ƒ 1.202 (€ 545,44), zijnde ƒ 280 plus ƒ 922.

11. Belanghebbendes beroep is gegrond.

12. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 5 aan reiskosten.

13. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te worden vergoed.

De uitspraak is vastgesteld op 18 april 2003 door mr. Tromp en op dezelfde datum in het openbaar uitsproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd.

(Van den Bogerd) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.