Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2003, AG1755, 02/03102

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2003, AG1755, 02/03102

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 april 2003
Datum publicatie
18 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AG1755
Zaaknummer
02/03102

Inhoudsindicatie

Te laat gedeclareerde nota`s werden niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar.

De uitgaven ter zake van ziekte drukten niet.

Geen aftrek.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

18 april 2003

nummer BK-02/03102

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van ing. X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 april 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. drs. A.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ ƒ 62.139,

- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft voor het jaar 1999 geen aangifte gedaan. Hij heeft tegen de hem op basis van een geschat belastbaar inkomen van ƒ 115.777 opgelegde aanslag pro forma bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog het aan hem uitgereikte aangiftebiljet ingevuld en ingediend. De Inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als een motivering van het bezwaarschrift.

2. Belanghebbende berekent in het aangiftebiljet zijn belast-baar inkomen op ƒ 61.024 en zijn uitgaven ter zake van ziekte in totaal op ƒ 10.603,47. Dit laatste bedrag is opgebouwd uit uitgaven voor de huisapotheek ad ƒ 120, de premies voor een ziektekostenverzekering voor de maanden december 1998 tot en met december 1999 ad in totaal ƒ 7.786,25, eigen bijdragen en een teruggaaf ad per saldo ƒ 28,47 en kosten van medische en tandheelkundige behandelingen ad in totaal ƒ 2.668,75. De ziektekostenverzekeraar van belanghebbende heeft van het bedrag van ƒ 2.668,75 een deel groot ƒ 2.357,75 niet vergoed omdat belanghebbende de facturen later had ingezonden dan de verzekeringsvoorwaarden aangaven en een deel groot ƒ 41 ter zake van twee periodieke controles niet vergoed omdat hiervoor geen vergoeding was opgenomen in de Aanvullende Verzekering. Het resterende deel groot ƒ 270 ter zake van drie behandelingen door een chiropractor heeft belanghebbende niet gedeclareerd. Na toepassing van een drempel heeft belanghebbende ƒ 2.815 aan uitgaven ter zake van ziekte als buitengewone lasten in mindering gebracht op zijn onzuivere inkomen.

3. Bij de uitspraak op het bezwaar is het belastbare inkomen verminderd tot ƒ 62.491. De Inspecteur heeft de aftrek buitengewone lasten ter zake van ziekte geweigerd.

4. Tussen partijen is in geschil wat het antwoord is op de vraag of de Inspecteur terecht geen buitengewone lasten ter zake van ziekte op het onzuivere inkomen van belanghebbende in mindering heeft gebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Niet in geschil is dat het onzuivere inkomen van belanghebbende in het onderhavige jaar ƒ 62.491 bedraagt en dat hierbij een drempel hoort van ƒ 7.623,90. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard de premie ziektekostenverzekering voor december 1998 alsnog in aanmerking te nemen. De buitengewone lasten vanwege uitgaven ter zake van ziekte komen daarmee op een bedrag van ƒ 7.975,72 (premies ziektekostenverzekering, huisapotheek, twee periodieke controles ad ƒ 41, eigen bijdragen en een teruggaaf). Dit betekent dat het belastbare inkomen verminderd dient te worden met ƒ 351,82 (ƒ 7.975,72 -/- ƒ 7.623,90).

5. Belanghebbende voert voor zijn standpunt aan dat de uitgaven die hij niet vergoed kreeg door zijn ziektekostenverzekeraar en de kosten die hij niet gedeclareerd had, op hem drukten en dat ze daarom als buitengewone lasten ter zake van ziekte op zijn onzuivere inkomen in mindering dienen te worden gebracht.

6. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist en voert voor zijn standpunt aan dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 1979, nr. 19 359, BNB 1979/252*, de niet vergoede uitgaven van belanghebbende niet op hem drukten omdat ze wel vergoed hadden kunnen worden.

7. Ingevolge artikel 46, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (tekst 1999; hierna: de Wet) kan belanghebbende buitengewone lasten vanwege uitgaven ter zake van ziekte op zijn onzuivere inkomen in mindering brengen mits deze op hem drukken.

8. Het Hof is van oordeel dat tot de op belanghebbende drukkende uitgaven ter zake van ziekte niet kunnen worden gerekend de uitgaven die belanghebbende met vrucht heeft kunnen verhalen op zijn ziektekostenverzekeraar en dat de mogelijkheid van verhaal beoordeeld dient te worden naar het moment van het doen van de uitgaven (vgl. ook Hoge Raad 22 juli 1983, nr. 21 811, BNB 1983/289*). Zwaarwegende omstandigheden die het afzien van verhaal wettigen zijn in casu aangevoerd noch gebleken.

9. Gelet op het overwogene onder 4 stelt het Hof het belastbare inkomen van belanghebbende nader vast op ƒ 62.139 en is het beroep gegrond.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende ter zitting heeft aangegeven op vergoeding van dergelijke kosten geen aanspraak te maken. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 april 2003 door mr. Tromp en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd.

(Van den Bogerd) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.