Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2003, AH9129, BK-02/02583
Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2003, AH9129, BK-02/02583
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 mei 2003
- Datum publicatie
- 2 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9129
- Zaaknummer
- BK-02/02583
Inhoudsindicatie
Bijdrage in het levensonderhoud van kinderen en andere verwanten in Somalië niet aannemelijk gemaakt
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
21 mei 2003
nummer BK-02/02583
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekerin-gen voor het jaar 1999.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 18 februari 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar is verschenen belanghebbende, bijgestaan door A, alsmede namens de Inspecteur B.
De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede enkelvoudige belastingkamer van het Gerechtshof van 7 mei 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar is verschenen belanghebbende, bijgestaan door C, alsmede namens de Inspecteur B, tot bijstand vergezeld door D.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende was in onderhavige jaar ongehuwd. Tot haar huishouding behoorden twee kinderen van respectievelijk twee en elf jaar oud. Voorts heeft belanghebbende drie kinderen in So-malië. De oudste van die drie kinderen is geboren in 1982 en de jongste in 1986. In 1999 genoot belanghebbende een bijstands-uitkering ten bedrage van ƒ 29.498. Op deze uitkering is in to-taal ƒ 4.626 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen in-gehouden. Ter zake van de in Nederland verblijvende kinderen ontving belanghebbende kinderbijslag.
2. Voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende aangifte ge-daan naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.451. Bij het vast-stellen van de aanslag heeft de Inspecteur ƒ 10.560 bijgeteld in verband met het niet aanvaarden van de als buitengewone las-ten opgenomen uitgaven voor levensonderhoud van de in Somalië verblijvende kinderen van belanghebbende en ƒ 2.432 bijgeteld in verband met het niet aanvaarden van de als buitengewone las-ten opgenomen uitgaven voor levensonderhoud van andere bloed- en aanverwanten in Somalië.
3. Belanghebbende heeft de volgende stukken overgelegd:
a. een kopie van een 'receipt of receiving Money' van de So-maliland Commercial Bank van 10 april 1999, waarop staat vermeld dat E (oom) $ 2.700 van belanghebbende heeft ont-vangen;
b. een kopie van een 'receipt of receiving Money' van de So-maliland Commercial Bank van 17 november 1999, waarop staat vermeld dat E (oom) $ 3.200 van belanghebbende heeft ontvangen;
c. een verklaring van 19 februari 2002 waarin staat vermeld dat de drie in Somalië verblijvende kinderen van belang-hebbende worden verzorgd door de moeder van belanghebbende (Miss E) en dat de moeder van belanghebbende noch de kin-deren werk hebben.
4. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onder 2 vermelde correcties terecht heeft aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de onder 3a en 3b vermelde stukken valselijk zijn opgemaakt.
5. Ingevolge het bepaalde in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, ten tweede, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst vanaf 1 januari 1997) ligt het op de weg van be-langhebbende om met schriftelijke bewijsstukken aan te tonen dat zij heeft bijgedragen in het levensonderhoud van haar kin-deren en andere verwanten in Somalië. Hiertoe heeft belangheb-bende de onder 3 vermelde stukken overgelegd.
6. Het Hof heeft belanghebbende verzocht om naar de tweede mondelinge behandeling van de zaak de originele exemplaren van de onder 3a en 3b vermelde stukken alsmede de bankafschriften waaruit blijkt dat $ 3.200 respectievelijk $ 2.700 in Neder-landse guldens is opgenomen ter inzage mee te nemen. Ter zit-ting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard niet over deze stukken te beschikken. Voorts heeft belanghebbende de vragen van de voorzitter omtrent de wijze waarop belanghebbende de gelden aan haar buitenlandse verwanten heeft betaald niet kun-nen beantwoorden.
7. Gelet op hetgeen belanghebbende ter zitting heeft verklaard en de door haar overgelegde stukken is het Hof van oordeel dat belanghebbende het van haar verlangde bewijs als vermeld onder 5 niet heeft geleverd. De beide 'receipts of receiving Money' zijn qua handschrift en stempel, met uitzondering van de datum, het bedrag en het registratienummer, volledig aan elkaar ge-lijk. Nu belanghebbende voorts niet de beschikking had over de originele bankverklaringen en zij tevens niet aan het Hof heeft kunnen uitleggen op welke wijze zij de gelden aan haar buiten-landse verwanten heeft betaald, is het Hof van oordeel dat het door belanghebbende aangedragen bewijs als onbetrouwbaar moet worden bestempeld en mitsdien terzijde moet worden gesteld.
8. Belanghebbende heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt waaraan het Hof het oordeel kan verbinden dat belanghebbende heeft aangetoond dat zij heeft bijgedragen in het levensonderhoud van haar kinderen en andere verwanten in Somalië.
9. Al het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 21 mei 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegen-woordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer.
(Bravenboer) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.