Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2003, AH9135, BK-02/02632
Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2003, AH9135, BK-02/02632
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 mei 2003
- Datum publicatie
- 2 juli 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9135
- Zaaknummer
- BK-02/02632
Inhoudsindicatie
Saldomethode ter zake van afkoop van kapitaalverzekering met lijfrenteclausule terecht toegepast
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
21 mei 2003
nummer BK-02/02632
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particu-lieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, op het bezwaar-schrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 mei 2003, gehouden te Dor-drecht. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede namens me-vrouw A namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft met dagtekening 22 oktober 1990 bij AMEV Levensverzekering N.V. een aanvraag voor een kapitaalver-zekering met lijfrenteclausule ingediend. De polis is afgegeven op 29 oktober 1990. De ingangsdatum van de verzekering is 1 ok-tober 1990. Een kopie van de polis behoort tot de gedingstuk-ken. Belanghebbende heeft niet van de mogelijkheid gebruik ge-maakt om de polis aan de per 1 januari 1992 van kracht zijnde zogenoemde Brede Herwaardering aan te passen.
2. Vanaf 1 oktober 1990 en voor het laatst op 1 oktober 1998 is jaarlijks ƒ 10.880,80 aan premie verschuldigd. Vanaf 1 okto-ber 1999 en voor het laatst op 1 oktober 2003 is ƒ 10.169,00 per jaar aan premie verschuldigd.
3. Belanghebbende heeft de premie vanaf 1990 telkens in af-trek gebracht tot en met het jaar 1997. Ter zake van de premie die belanghebbende over de periode 1993 tot en met 1997 in af-trek heeft gebracht, zijn aan belanghebbende navorderingsaan-slagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor die jaren opgelegd. De tegen de navorderingsaanslagen ge-richte bezwaarschriften heeft de Inspecteur afgewezen. Belang-hebbende is tegen die uitspraken niet in beroep gekomen bij het Hof.
4. In 1999 heeft belanghebbende de polis afgekocht. Ter zake van deze afkoop is aan hem op 1 oktober 1999 een bedrag van ƒ 105.880 uitgekeerd.
5. Voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 179.380. Bij de aan-slagregeling heeft de Inspecteur ƒ 29.713 bijgeteld ter zake van de afkoop van de polis. Dit bedrag is als volgt berekend:
uitkering ƒ 105.880
premie 1992 ƒ 10.881
premie 1993 ƒ 10.881
premie 1994 ƒ 10.881
premie 1995 ƒ 10.881
premie 1996 ƒ 10.881
premie 1997 ƒ 10.881
premie 1998 ƒ 10.881
belast ƒ 29.713
De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 209.093.
6. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onder 5 vermelde correctie terecht heeft aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
7. Ingevolge het per 1 januari 1992 gewijzigde artikel 45 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) wordt de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule sinds voornoemde da-tum niet langer aangemerkt als een lijfrente in de zin van de Wet. In artikel 75 van de Wet is in verband met deze wijziging een overgangsregeling opgenomen. Op grond van artikel 75, eer-ste lid, van de Wet blijven met betrekking tot een aanspraak op periodieke uitkeringen of verstrekkingen en de daarvoor voldane premies de regels die daarvoor golden op 31 december 1991 van kracht, indien de aanspraak en het bedrag van de voldane pre-mies zijn opgenomen in een op 15 oktober 1990 bestaande over-eenkomst die met betrekking tot het bedrag van de premies niet is verhoogd, dan wel indien ter zake van een op 31 december 1991 bestaande overeenkomst nadien geen premies meer zijn vol-daan. Uit de vaststaande feiten volgt dat de onderhavige over-eenkomst op 15 oktober 1990 nog niet bestond en dat ter zake van de op 31 december 1991 bestaande overeenkomst nadien wel premies zijn voldaan. De Inspecteur heeft derhalve terecht ge-constateerd dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor de in artikel 75 van de Wet neergelegde eerbiedigende werking.
8. Ingevolge artikel 25, eerste lid, onderdeel g, van de Wet behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die de te-genwaarde voor een prestatie vormen tot de inkomsten uit vermo-gen voor zover zij de waarde van de prestatie te boven gaan, met dien verstande dat die waarde wordt verminderd met het ge-zamenlijke bedrag van hetgeen bij de bepaling van het belastba-re inkomen in verband met de verkrijging van dat recht als pre-mie in aanmerking kon worden genomen. Op grond van artikel 25, lid 10, van de Wet wordt hetgeen met betrekking tot een recht op zodanige periodieke uitkeringen of verstrekkingen wordt ge-noten ter zake van afkoop mede beschouwd als een periodieke uitkering of verstrekking die de tegenwaarde voor een prestatie vormt.
9. Gelet op het overwogene onder 7 en 8 heeft de Inspecteur terecht geconstateerd dat ter zake van de afkoop van de polis een bedrag tot het belastbare inkomen van belanghebbende dient te worden gerekend. Nu belanghebbende de betaalde premie vanaf 1990 tot en met het jaar 1997 steeds in zijn aangifte inkom-stenbelasting/premie volksverzekeringen voor die jaren in af-trek heeft gebracht en de Inspecteur slechts de over de periode 1993 tot en met 1997 in aftrek gebrachte premies heeft nagevor-derd heeft de Inspecteur de onder 5 vermelde correctie niet naar een te hoog bedrag berekend.
10. Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 21 mei 2003 door mr. Biemond en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegen-woordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer.
(Bravenboer) (Biemond)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.