Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-06-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BI0759 AH9785, BK-02/03508

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-06-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BI0759 AH9785, BK-02/03508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 juni 2003
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9785
Zaaknummer
BK-02/03508

Inhoudsindicatie

Teruggaaf van regulerende energiebelasting. Heeft belanghebbende gasolie voor eigen verbruik betrokken als bedoeld in artikel 36l, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag?

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

negende enkelvoudige belastingkamer

6 juni 2003

nummer BK-02/03508

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten ven-nootschap met beperkte aansprakelijkheid [X]. te '[Y] tegen de uitspraak van de Inspecteur, [Z], op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan haar op 27 februari 2002 opgelegde naheffingsaanslag in de regulerende energiebelasting.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 mei 2003, gehouden te Den Haag. Beide partijen zijn ter zitting verschenen.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vernietigt de naheffingsaanslag,

- veroordeelt de Inspecteur in kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 100, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 218.

Gronden

1. Belanghebbende houdt zich bezig met diverse bedrijfsactiviteiten, bestaande in het exploiteren van een aannemersbedrijf voor grond-, weg- en waterbouw, het verhuren van kranen en grondverzetmachines, het exploiteren van een transportbedrijf en het uitlenen van personeel voor het laden en lossen van schepen.

2. Uit een door de douane bij belanghebbende ingesteld onderzoek is gebleken - voor zover hier van belang - dat belanghebbende laagbelaste gasolie inkoopt voor de voortbeweging van kranen, laadschoppen en andere grondverzetmachines. Met betrekking tot de gasolie heeft belanghebbende verzoeken ge-daan om teruggaaf van regulerende energiebelasting (hier-na: REB). Die verzoeken zijn steeds gehonoreerd.

3. Bij de controle is ook geconstateerd dat belanghebbende in het eerste halfjaar van 1999 enkele kranen heeft gehuurd van een tot hetzelfde concern behorende onderneming, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] (hierna: [A]) en dat de hoeveelheden gasolie die met het gebruik van die kranen zijn verbruikt, te weten in totaal 18.209 liter, niet in mindering zijn gebracht bij het desbetreffende verzoek om teruggaaf van REB.

4. Naar aanleiding van die constatering is de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd, ten belope van € 1.056,40 aan belasting. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat de op de desbetreffende gasolie (hierna: de gasolie) betrekking hebbende REB, gelet op het gebruik van de gasolie, niet in aanmerking komt voor teruggaaf.

5. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende de gasolie voor eigen verbruik heeft betrokken als bedoeld in artikel 36l, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. De berekening van de nageheven belasting is, zo begrijpt het Hof, niet in geschil.

7. Met betrekking tot het gebruik van de gasolie heeft belanghebbende, onweersproken, gesteld en ter zitting toegelicht:

- dat belanghebbende de kranen inhuurde van [A],

- dat een en ander plaatsvond binnen concernverband,

- dat [A] weliswaar een huurbedrag inclusief kosten brandstof berekende, doch dat belanghebbende daarop direct hetzelfde bedrag aan brandstofkosten doorberekende aan [A],

- dat dit geschiedde om puur administratieve redenen, dit ter verantwoording van de binnen het concern gemaakte kosten,

- dat een en ander feitelijk betekent dat geen brandstof werd verkocht en dat dus de kranen zonder brandstof werden verhuurd,

- dat de kranen en daarmee de met het gebruik van de kranen verbruikte hoeveelheden gasolie uitsluitend werden gebruikt ten behoeve van de eigen werkzaamheden van belanghebbende,

- dat belanghebbende de enige gebruiker is van de gasolie,

- dat belanghebbendes bedrijf en dat van [A] zijn gevestigd op dezelfde locatie,

- dat zich op die locatie één afleveringspomp voor alle brandstof bevindt, en

- dat [A] inmiddels al haar materieel aan belanghebbende heeft verkocht.

8. De stelling van belanghebbende, gevoegd bij hetgeen overigens uit de daaromtrent voorhanden zijnde gegevens naar voren komt, brengt naar 's Hofs oordeel mee dat onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet anders kan worden gezegd dan dat de gasolie door belanghebbende zelf is verbruikt. De omstandigheid dat de kranen met chauffeur werden ingehuurd, biedt voor dit specifieke geval onvoldoende grond om daarover anders te oordelen.

9. Uit het overwogene in punt 8 volgt dat belanghebbende de gasolie voor eigen verbruik heeft betrokken als bedoeld in artikel 36l, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het andersluidende standpunt van de Inspecteur, dat in het bijzonder is gebaseerd op de aanwijzingen in het Besluit van 20 juli 2000, nummer CPP2000/00964M, waarvan een kopie tot de stukken van geding behoort, geeft geen blijk van een juiste opvatting omtrent de toepassing van genoemde wetsbepaling, nog daargelaten dat uit die aanwijzingen niet zonder meer is af te leiden dat belanghebbende in dit geval niet in aanmerking komt voor een teruggaaf van REB. Het gelijk is aan belanghebbende. Belanghebbendes kennelijke beroep op bedoeld besluit van 20 juli 2000 behoeft geen behandeling.

10. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat belanghebbendes beroep gegrond is. De uitspraak waarvan beroep en de naheffingsaanslag moeten worden vernietigd.

11. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten van de zaak stelt het Hof op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 100, conform partijen ter zitting met elkaar zijn overeengekomen.

12. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad € 218 te worden vergoed.

De uitspraak is vastgesteld op 6 juni 2003 door mr. Tromp en op dezelfde datum in het openbaar uitsproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Crabbendam.

(Crabbendam) (Tromp)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uit-spraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onder-werpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hier-voor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de grif-fier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.