Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5994 AH9958, BK-02/01905

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5994 AH9958, BK-02/01905

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 juni 2003
Datum publicatie
16 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9958
Zaaknummer
BK-02/01905

Inhoudsindicatie

Laat verzenden van duplicaat leidt niet tot vernietiging naheffingsaanslag parkeerbelastingen

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

18 juni 2003

nummer BK-02/01905

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede namens de Inspecteur A.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Aan belanghebbende is met dagtekening 7 november 2000 om 15.20 uur een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd, ter zake van het, op die dag, parkeren van een voertuig met het kenteken AA-BB-00 op een parkeerplaats voor vergunninghouders aan de Singel te Schiedam, zonder dat er een geldige parkeervergunning duidelijk zichtbaar achter de voorruit lag.

2. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 80, bestaande uit ƒ 20 parkeergeld en ƒ 60 aan kosten. Een kopie van de naheffingsaanslag is door de Inspecteur bij het verweerschrift gevoegd. Met dagtekening 30 juni 2001 is het duplicaat van de naheffingsaanslag naar belanghebbende verzonden. Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag is op 12 juli 2001 bij de Inspecteur binnengekomen. Op 22 maart 2002 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan.

3. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag in stand kan blijven, nu het duplicaat van de naheffingsaanslag ruim zeven maanden nadat de aanslag is opgelegd is verzonden.

4. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende - samengevat - het volgende aangevoerd. Ik heb de naheffingsaanslag niet op of aan mijn auto aangetroffen. Aangezien ik persfotograaf ben en gelet op de locatie ben ik op de bewuste datum waarschijnlijk in het stadshuis geweest. Ik kan me dat echter na zo lange tijd niet meer herinneren. Er zijn bijna acht maanden verstreken voordat ik op de hoogte werd gebracht van het feit dat de naheffingsaanslag is opgelegd. Vervolgens heeft het meer dan acht maanden geduurd voordat er uitspraak op mijn bezwaarschrift werd gedaan. Een parkeerovertreding is gelijk te schakelen aan een "Mulderfeit". "Mulderfeiten" dienen binnen een periode van vier maanden te worden afgehandeld.

5. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende weersproken. Ten aanzien van de datum van het verzenden van de duplicaatnaheffingsaanslag heeft hij het volgende gesteld. Normaliter wordt een duplicaat van een naheffingsaanslag binnen één maand na het opleggen van de aanslag verzonden. Het inboeken van de naheffingsaanslagen gebeurt handmatig. In het geval van belanghebbende is daarbij een fout gemaakt, waardoor het duplicaat van de naheffingsaanslag aanvankelijk bij iemand anders is terechtgekomen. Toen dit werd geconstateerd is het duplicaat van de naheffingsaanslag alsnog naar belanghebbende verzonden.

6. In artikel 234, lid 8, van de Gemeentewet is in afwijking van artikel 8, lid 1, van de Invorderingswet 1990 - ingevolge welk artikellid de bekendmaking van de aanslag geschiedt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet - bepaald dat, indien het niet mogelijk is het aanslagbiljet terstond aan de belastingschuldige uit te reiken, kan worden volstaan met het aanbrengen van het aanslagbiljet op of aan het voertuig. Bij de totstandkoming van deze bepaling is onderkend dat aan deze wijze van bekendmaking bezwaren verbonden zijn. De regering heeft in dat verband opgemerkt dat het aanbeveling verdient dat bij niet-betaling van de naheffingsaanslag met de aanmaning steeds een duplicaat van het aanslagbiljet wordt verzonden. Aan het verzenden van een duplicaat is geen wettelijke termijn gesteld.

7. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig van belanghebbende op het bewuste tijdstip stond geparkeerd op een parkeerplaats voor vergunninghouders, zonder dat er een geldige parkeervergunning duidelijk zichtbaar achter de voorruit lag.

8. Belanghebbende heeft onder andere gesteld dat hij op het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd waarschijnlijk in het stadshuis verbleef. Hij heeft het standpunt van de Inspecteur bij gebrek aan wetenschap niet weersproken. Mitsdien is het Hof, mede gelet op de omstandigheid dat tot de gedingstukken een afschrift van de naheffingsaanslag behoort, van oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

9. De omstandigheid dat het duplicaat eerst na bijna acht maanden na het opleggen van de naheffingsaanslag aan belanghebbende is verzonden, kan niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Weliswaar kan een zodanige omstandigheid invloed hebben op de zwaarte van de bewijslast voorzover belanghebbende als gevolg daarvan in bewijsnood is geraakt, doch dit neemt niet weg dat belanghebbende in zodanig geval geen enkel bewijs van zijn stellingen meer behoeft aan te dragen.

10. De termijn voor het doen van een uitspraak bedraagt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen één jaar. Uit het overwogene onder 2 volgt dat de Inspecteur binnen die termijn uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan.

11. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 juni 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer.

(Bravenboer)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

nummer BK-02/01905 blz. 4/4