Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-2003, AH9965, BK-02/03456

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-06-2003, AH9965, BK-02/03456

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 juni 2003
Datum publicatie
16 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AH9965
Zaaknummer
BK-02/03456

Inhoudsindicatie

Heffing van afvalstoffenheffing bij wege van de eindafrekening van het energiebedrijf is toegestaan; het tarief dat aan het begin van het tijdvak geldt is gedurende de gehele afrekenperiode van toepassing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

18 juni 2003

nummer BK-02/03456

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Schiedam, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het gevorderde bedrag aan afvalstoffenheffing over het tijdvak 9 januari 2001 tot en met 27 januari 2002.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede namens de Inspecteur A.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

- vermindert het gevorderde bedrag aan afvalstoffenheffing tot € 170,44;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 114,18, onder aanwijzing van de gemeente Schiedam als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de gemeente Schiedam het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Bij wege van de eindafrekening van N.V. ONS Energie is aan belanghebbende over het tijdvak 9 januari 2001 tot en met 27 januari 2002 in totaal € 171,03, te weten € 156,20 over de maanden februari tot en met december 2001 en € 14,83 voor de maand januari 2002, aan afvalstoffenheffing in rekening gebracht. De eindafrekening is met dagtekening 14 februari 2002 aan belanghebbende verzonden. De afvalstoffenheffing is begrepen in het termijnbedrag dat belanghebbende maandelijks aan N.V. ONS Energie is verschuldigd.

2. Belanghebbende heeft tegen de eindafrekening tijdig pro-forma bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 april 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om binnen vier weken het bezwaarschrift te motiveren. Omdat belanghebbende hierop niet heeft gereageerd heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 16 mei 2002 medegedeeld dat hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het bezwaar indien de motivering niet binnen twee weken na dagtekening binnen is. Met dagtekening 13 juni 2002 heeft belanghebbende het bezwaar gemotiveerd. De motivering is op 17 juni 2002 door de Inspecteur ontvangen.

3. De Inspecteur heeft op 21 juni 2002 uitspraak gedaan en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. In de kop van de uitspraak staat - voorzover hier van belang - vermeld:

"Uw brief van: 28 maart en 13 juni 2002"

4. De Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2001 (hierna: de Verordening 2001) luidt - voorzover hier van belang - als volgt:

"Maatstaf van heffing en tarief

Artikel 3

De belasting voor het periodiek verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen, (...) bedraagt, per maand, per perceel ƒ 31,30 (...).

Belastingtijdvak

Artikel 4

Het belastingtijdvak is gelijk aan de afrekenperiode van N.V. Openbaar Nutsbedrijf Schiedam (O.N.S.) "Energie".

Wijze van heffing

Artikel 5

De belasting wordt geheven bij wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de eindafrekening van N.V. Openbaar Nutsbedrijf Schiedam (O.N.S.) "Energie".

Tijdstip van ontstaan en van beëindiging van de belastingschuld

Artikel 6

De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien het gebruik van een perceel in de loop van het tijdvak aanvangt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin het gebruik is aangevangen."

5. De Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2002 (hierna: de Verordening 2002) luidt - voorzover hier van belang - als volgt:

"Maatstaf van heffing en tarief

Artikel 3

De belasting voor het periodiek verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen, (...) bedraagt, per maand, per perceel € 14,83 (...)."

6. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, zijn tevens in geschil de volgende vragen:

- is de aanslag door een bevoegd persoon opgelegd;

- voldoet de eindafrekening van N.V. ONS Energie aan de wettelijke eisen, en

- is het gevorderde bedrag op de juiste wijze berekend.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

7. Vaststaat dat de Inspecteur de motivering van het bezwaarschrift heeft ontvangen voordat hij uitspraak op het bezwaarschrift heeft gedaan. Nu de termijn waarbinnen belanghebbende het bezwaar moet motiveren niet van openbare orde is en de Inspecteur op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet verplicht is om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, is het Hof van oordeel dat op grond van artikel 3:2 jo. artikel 3:4 van de Awb de niet-ontvankelijk verklaring in de onderhavige situatie achterwege had moeten blijven. De Inspecteur heeft belanghebbende derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.

Ten aanzien van de bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag

8. De Inspecteur heeft - zoals afgesproken ter zitting - op 5 juni 2003 een stuk aan het Hof doen toekomen waaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders de bedrijfsdirecteur van N.V. ONS Energie en de algemeen directeur van N.V. ONS Houdstermaatschappij op 8 december 1998 hebben gemandateerd tot de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing. Uit dit stuk leidt het Hof af dat de onderhavige aanslag bevoegd is opgelegd.

Ten aanzien van de vraag of de eindafrekening van N.V. ONS Energie aan de wettelijke eisen voldoet

9. De afvalstoffenheffing wordt door de gemeente Schiedam geheven op andere wijze als bedoeld in artikel 233a, eerste lid, van de Gemeentewet. Bij deze methode van heffen bepaalt de belastingverordening op welke wijze de betreffende gemeentelijke belasting wordt geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. In artikel 5 van de Verordening 2001 is bepaald dat de belasting wordt geheven bij wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving, en dat als kennisgeving wordt aangemerkt de eindafrekening van N.V. ONS Energie. Nu de belastingschuld conform deze bepaling uit de Verordening 2001 aan belanghebbende is bekendgemaakt moet de vraag of de eindafrekening van N.V. ONS Energie aan de wettelijke eisen voldoet mitsdien bevestigend worden beantwoord.

10. Indien belanghebbende zich er niet mee kan verenigen dat de afvalstoffenheffing is begrepen in het termijnbedrag dat hij maandelijks aan N.V. ONS Energie is verschuldigd terwijl de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 5 van de Verordening 2001 eerst na afloop van het belastingtijdvak wordt verzonden, dient belanghebbende bezwaar te maken tegen de betreffende voorschotnota's van N.V. ONS Energie. Nu het onderhavige geschil betrekking heeft op de eindafrekening van N.V. ONS Energie en het in rekening brengen van een voorschotbedrag niet het heffen van een belasting in de zin van enige belastingwet of de Gemeentewet betreft, kan het Hof zich in het onderhavige geschil niet over deze stelling van belanghebbende uitlaten.

Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan afvalstoffenheffing

11. Ingevolge artikel 6 van de Verordening 2001 is de belasting verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien het gebruik van een perceel in de loop van het tijdvak aanvangt, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin het gebruik is aangevangen. Het belastingtijdvak is op grond van artikel 4 van de Verordening 2001 gelijk aan de afrekenperiode van N.V. ONS Energie. Gelet op deze beide bepalingen dient de belastingschuld te worden berekend aan het begin van het tijdvak - in casu 1 februari 2001 -, zodat het tarief dat aan het begin van het tijdvak geldt gedurende de gehele afrekenperiode van toepassing is. Het gevorderde bedrag aan afvalstoffenheffing dient in het onderhavige geval mitsdien ƒ 375,60 (12 x ƒ 31,30 of wel € 170,44) te bedragen. Het in dit geval gevorderde bedrag aan afvalstoffenheffing van € 171,03 dient mitsdien te worden verminderd tot € 170,44.

13. Het beroep is gegrond.

14. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 8 wegens reiskosten en € 106,18 wegens verletkosten, in totaal derhalve op € 114,18. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 juni 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier drs. Bravenboer.

(Bravenboer)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

nummer BK-02/03456 blz. 5/5