Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-04-2003, AI0124, BK-02/02408

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-04-2003, AI0124, BK-02/02408

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 april 2003
Datum publicatie
18 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0124
Zaaknummer
BK-02/02408

Inhoudsindicatie

regulerende energiebelasting; artikel 36l, lid 7, Wet belastingen op milieugrondslag

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

23 april 2003

nummer BK-02/02408

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van het X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Team Energiepremies P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de beschikking inzake het verzoek om teruggaaf van regulerende energiebelasting over het tijdvak 20 januari 1999 tot 17 januari 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 april 2003, gehouden te

Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende mr. A, tot zijn bijstand vergezeld door B, alsmede namens de Inspecteur C, tot zijn bijstand vergezeld door drs. D, drs. E en mevrouw F.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de beschikking waarbij de teruggaaf is geweigerd,

- gelast de teruggaaf van regulerende energiebelasting tot een bedrag van € 68,52,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 161, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 218 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft een verzoek tot teruggaaf van regulerende energiebelasting als bedoeld in artikel artikel 36l, zevende lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet) over het tijdvak 20 januari 1999 tot 17 januari 2000 ingediend. Het verzoek heeft betrekking op de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). De Inspecteur heeft het verzoek tot teruggaaf bij beschikking afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft ook het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

2. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van regulerende energiebelasting ex artikel 36l, zevende lid, van de Wet. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of de onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. De hoogte van de teruggevraagde regulerende energiebelasting bedraagt € 68,52 (ƒ 151).

3. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De voorwaarde dat sprake moet zijn van een vrijstelling van onroerende-zaakbelastingen staat niet in de Wet. De Inspecteur had zelf nader onderzoek moeten doen. De laatste jaren zijn er geen aanslagen onroerende-zaakbelastingen meer opgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende het gebruik van de onroerende zaak toegelicht:

- een entree met vestibule, welke ruimte wordt gebruikt voor kinderen indien er bijeenkomsten in de grote zaal zijn;

- een grote zaal, welke voor erediensten en bezinningsbijeenkomsten wordt gebruikt. De grote zaal wordt elke zondag, met kerst en pasen, alsmede op een aantal verschillende dagen door de week hiervoor gebruikt;

- een barruimte, welke ook bij de bijeenkomsten in de grote zaal wordt gebruikt;

- de bovenverdieping bestaat uit een kamer voor de administratie van belanghebbende, een kamer voor bijeenkomsten, een opslagruimte en een slaapkamer voor de beheerder;

- de bijeenkomsten zijn openbaar en voor iedereen vrij toegankelijk.

4. De Inspecteur heeft voor zijn standpunt verwezen naar het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 18 juli 2000, nr. CPP2000/965, Mededeling 13 (hierna: het Besluit). In het Besluit wordt voor de teruggaafregeling van artikel 36l, zevende lid, van de Wet aangesloten bij artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Het Besluit vermeldt voorts dat om voor teruggaaf van regulerende energiebelasting in aanmerking te komen, een verklaring moet worden overgelegd, waarin staat dat de desbetreffende onroerende zaak op grond van arti-kel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet buiten de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is gehouden. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende een dergelijke verklaring niet overgelegd, zodat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van regulerende energiebelasting. Ter zit-ting heeft de Inspecteur aangegeven dat de gemeente Rotterdam zich op het standpunt stelt dat ter zake van de onroerende zaak de vrijstelling van artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet niet van toepassing is. De Inspecteur heeft daartoe een uitspraak van de gemeente Z van 30 november 2001 inzake een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen betreffende de onroerende zaak voor het jaar 1998 overgelegd.

5. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende, met hetgeen hij ter zitting inzake het gebruik van de onroerende zaak heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard. De stelling van de Inspecteur dat geen recht op teruggaaf bestaat omdat niet is gebleken dat de onroerende zaak op grond van artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet buiten de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is gehouden, dient te worden verworpen. Die stelling vindt geen steun in de tekst van artikel 36l, zevende lid, van de wet en evenmin in de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling.

6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Mitsdien dient aan belanghebbende een bedrag van € 68,52 aan regulerende energiebelasting te worden teruggegeven.

7. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 0,25 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 23 april 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.

(Salomons) (Schuurman)

Aangetekend aan

Partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.