Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-05-2003, AI0468, BK-02/03374

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-05-2003, AI0468, BK-02/03374

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 mei 2003
Datum publicatie
25 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AI0468
Zaaknummer
BK-02/03374

Inhoudsindicatie

energiepremie; EPA-advies

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

22 mei 2003

nummer BK-02/03374

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Team Energiepremies P van de Belastingdienst (thans: Belastingdienst P), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een beschikking genomen op de voet van artikel 36p, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende alsmede namens de Inspecteur, mevrouw A, tot haar bijstand vergezeld door mevrouw B.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Op 17 januari 2002 heeft C (hierna: de EPA-adviseur) de woning van belanghebbende opgenomen ten behoeve van een EnergiePrestatieAdvies (hierna: EPA). Het EPA is op 25 januari 2002 uitgebracht. De EPA-adviseur kreeg op 24 januari 2002 de beschikking over de software voor het jaar 2002 die nodig is om een EPA uit te brengen.

2. Op 22 januari 2002 is in de woning van belanghebbende een ATAG Enigma E-SHR 24T combiketel geplaatst. De factuur van deze ketel is gedateerd 24 januari 2002. Op 1 februari 2002 is de factuur betaald.

3. Op 20 februari 2002 is een aanvraag voor toekenning van energiepremie voor de in 2 vermelde HR-verwarmingsketel en HR-warmtapwaterbereider, het EPA-rapport en toekenning van een zogenaamde 25 percent bonuspremie bij het energiebedrijf Nuon te Q binnengekomen. Het energiebedrijf heeft de premieaanvraag inzake het EPA en de 25 percent bonuspremie afgewezen, omdat de voorzieningen voor het uitbrengen van het EPA waren aangebracht. In zijn beschikking van 13 mei 2002 heeft de Inspecteur het verzoek tot heroverweging afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

4. In geschil is of het verzoek van belanghebbende om energiepremie voor het EPA en de 25 percent bonuspremie toe te kennen terecht is afgewezen.

5. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het EPA kon door problemen met de software pas later worden uitgebracht. De oude ketel moest vervangen worden of tegen hoge kosten worden gerepareerd. Doordat het winter was en het niet duidelijk was wanneer het EPA zou worden uitgebracht, heeft belanghebbende de in 2 vermelde ketel vóór het uitbrengen van het EPA aangeschaft. Er was sprake van overmacht. Bovendien had de EPA-adviseur contact opgenomen met de heer D van de Belastingdienst. Volgens de EPA-adviseur zou het wel goed komen als er een bezwaar zou worden ingediend.

6. Blijkens artikel 36a, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet belastingen op milieugrondslag, bijlage I van de Regeling Energiepremie 2002, artikel I, onderdeel B en C, van de Uitvoeringsregeling energiepremies en de bij die regeling behorende bijlagen I en II, kan voor een EPA uitsluitend energiepremie worden verleend en wordt een verhoging met 25 percent van een energiepremie uitsluitend toegepast indien er uit het EPA ten minste één voorziening die op de energiepremielijst staat wordt toegepast c.q. de bewuste maatregelen op basis van dat EPA zijn getroffen. Hieruit volgt naar 's Hofs oordeel dat het EPA tot stand moet zijn gekomen vóórdat opdracht wordt gegeven tot het uitvoeren van de daarin geadviseerde maatregelen ten einde voor energiepremie in aanmerking te kunnen komen. Nu in het onderhavige geval het EPA is uitgebracht na het aanbrengen van de in 2 vermelde ketel, heeft de Inspecteur terecht geen energiepremie voor het EPA toegekend en terecht geen 25 percent bonuspremie toegepast. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen aan dit oordeel niet af.

7. Voor zover belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel doet, faalt dit. Belanghebbende heeft met zijn verwijzing naar het gesprek van de EPA-adviseur met de heer D van de Belastingdienst, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat toen van de zijde van de Inspecteur een toezegging is gedaan met betrekking tot de energiepremie voor het EPA. Bovendien heeft de EPA-adviseur blijkens zijn brief van 21 mei 2002 destijds belanghebbende op het risico gewezen dat bij aanschaf van de ketel vóór de datum van het uitbrengen van het EPA geen energiepremie zou kunnen worden toegekend.

8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 22 mei 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegen-woordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.

(Salomons) (Schuurman)

Aangetekend aan

Partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.