Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV7005 AK4112, BK-02/03561

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV7005 AK4112, BK-02/03561

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 september 2003
Datum publicatie
16 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4112
Zaaknummer
BK-02/03561

Inhoudsindicatie

Opgeofferde verlofuren kunnen niet worden aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van studie voor een beroep. Beroep op meerderheidsregel gaat niet op.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

4 september 2003

nummer BK-02/03561

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (...) (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 augustus 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. A.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende is werkzaam bij de gemeente Q. In september 1999 is zij gestart met de deeltijdopleiding Nederlands recht aan de (...) vestiging van de Universiteit B. Naast kosten voor collegegeld, boeken en dergelijke heeft belanghebbende als buitengewone lasten een bedrag in mindering gebracht op haar inkomen van ƒ 2.864 wegens ten behoeve van haar studie via het zogenaamde cafetariamodel van haar werkgever verworven studieverlofdagen (ƒ 1.100) en gederfde inkomsten door omzetting van inkomen in ADV-uren (ƒ 1.764) (hierna tezamen: de verlofuren). De Inspecteur heeft dit bedrag niet in mindering toegelaten.

2. Belanghebbende stelt dat de (verworven) verlofuren op geld waardeerbaar zijn, zodat zodat de opoffering daarvan als een uitgave kan worden beschouwd, die is aan te merken als een buitengewone last, als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Voorts is belanghebbende van mening dat de Inspecteur de uitspraak op het bezwaarschrift onvoldoende heeft gemotiveerd en inbreuk heeft gemaakt op het gelijkheidsbeginsel, omdat een inspecteur bij de eenheid S en een inspecteur bij de eenheid T in soortgelijke gevallen wel een vermindering op het onzuivere inkomen hebben toegestaan.

3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de opgeofferde verlofuren niet kunnen worden aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van studie voor een beroep.

4. Belanghebbende is, ondanks haar verzoek daartoe, ten onrechte niet door de Inspecteur gehoord, zoals deze ook beaamt. Zij heeft ter zitting verklaard zich daardoor in haar positie geschaad te voelen, maar heeft het Hof verzocht het beroep desondanks te behandelen en in de zaak te voorzien.

5. Voormeld artikel bepaalt, voorzover hier van belang, dat buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep van de belastingplichtige. Vereist is derhalve dat er sprake is van uitgaven alsmede dat die uitgaven op de belastingplichtige drukken, dat wil zeggen dat de belastingplichtige die lasten zelf draagt en deze dus ten laste van zijn vermogen komen. Voorzover hier van belang bepaalt artikel 38, eerste lid, van de Wet in verbinding met artikel 46, vijftiende lid, van de Wet dat buitengewone lasten in aanmerking worden genomen op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend zijn, door de belastingplichtige ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.

6. Het opnemen van verlofuren brengt niet mee dat belanghebbende daarvoor uitgaven heeft gedaan die ten laste van haar vermogen zijn gekomen. Dit opnemen is dus niet te beschouwen als het doen van uitgaven in de zin van voorvermelde bepaling. De opvatting dat verlofuren op geld waardeerbaar zijn en de waarde ervan bij opoffering daarvan een uitgave vormt, miskent dat die waarde eerst moet worden genoten en tot het vermogen van belanghebbende moet gaan behoren om vervolgens ten laste van haar vermogen te kunnen komen. Derhalve is de omzetting van inkomen in verlofuren evenmin te beschouwen als het doen van uitgaven in de zin van genoemde bepalingen. Het voor verlofuren verruilde inkomen is immers niet door belanghebbende genoten en is dientengevolge geen deel van haar vermogen gaan uitmaken. De opvatting van belanghebbende dat de waarde van de in verband met de studie opgenomen verlofuren buitengewone lasten vormen, kan dan ook niet als juist worden aanvaard. Omdat geen uitgaven ten laste van belanghebbendes vermogen zijn gekomen is ook geen tijdstip aan te wijzen waarop de buitengewone lasten in aanmerking zouden moeten worden genomen.

7. Met recht vergelijkt belanghebbende de opoffering van de verlofuren als een investering. Investeren is immers niet het doen van uitgaven of het maken van kosten die ten laste van het vermogen komen, maar het omzetten van kapitaal en/of arbeid in een productieve bestemming - zoals een kapitaalgoed of kennis - die op latere tijdstippen nut afwerpt.

8.1. Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Bij afweging van het beginsel dat de wet moet worden toegepast, tegen het beginsel dat de administratie gelijke gevallen gelijk moet behandelen, dient aan laatstbedoeld beginsel alleen doorslaggevende betekenis te worden toegekend wanneer in een meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, met dien verstande dat hierbij onder meer niet in aanmerking worden genomen de vergelijkbare gevallen die niet vallen onder het ambtsgebied van de Inspecteur. De Inspecteur is niet gebonden aan het standpunt van zijn collega's in een ander ambtsgebied. De collega die onder de eenheid S ressorteert kan gelet op het vorenoverwogene niet in aanmerking worden genomen.

8.2. Nu belanghebbende niet meer dan één geval noemt dat tot het ambtsgebied van de Inspecteur behoort en haars inziens met het hare te vergelijken is, zonder dit overigens te willen dan wel kunnen concretiseren, is geen sprake van een meerderheid van gelijke gevallen waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.

8.3. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is derhalve ongegrond. Overige omstandigheden op grond waarvan een beroep op het gelijkheidsbeginsel gehonoreerd zou moeten worden zijn door belanghebbende niet gesteld en ook overigens is daarvan niet gebleken.

9. Naar het oordeel van het Hof kunnen de grieven van belanghebbende niet leiden tot het oordeel dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Voorts is het Hof van oordeel dat de Inspecteur zijn beslissing voldoende heeft gemotiveerd.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 4 september 2003 door mr. Visser en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Nederveen.

(Nederveen)

(Visser)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.