Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AK4141, BK-02/03972

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AK4141, BK-02/03972

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 juli 2003
Datum publicatie
16 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4141
Zaaknummer
BK-02/03972

Inhoudsindicatie

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Berekening middelingsteruggaaf. Het in art. 72a, lid 2, van de WAZ gehanteerde begrip premie-inkomen heeft betrekking op het premie-inkomen zoals dat omschreven is in art. 72, lid 1, van de WAZ.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

14 juli 2003

nummer BK-02/03972

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen beschikking.

1. Beschikking en bezwaar

1.1. Op een aanvraag van belanghebbende tot het verlenen van een middelingsteruggaaf, als bedoeld in artikel 72a, lid 1, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), heeft de Inspecteur, met dagtekening 30 juli 2002, een beschikking genomen inhoudende dat een middelingsteruggaaf van ƒ 1.677 wordt verleend.

1.2. Het tegen de beschikking gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft in 1998 een winst uit onderneming behaald van ƒ 104.555. In de jaren 1999 en 2000 was de winst uit onderneming negatief.

3.2. In 1998 is aan belanghebbende een aanslag premie WAZ opgelegd van ƒ 4.345. In de jaren 1999 en 1998 zijn aan belanghebbende nihil aanslagen premie WAZ opgelegd.

3.3. Op 10 juli 2002 heeft belanghebbende bij de Inspecteur een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van de middelingsteruggaaf over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 van ƒ 3.145. De bij de aanvraag behorende berekening van de middelingsteruggaaf, behoort tot de gedingstukken.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil de wijze waarop de middelingsteruggaaf dient te worden berekend.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de middelingsteruggaaf het premie-inkomen als bedoeld in artikel 72a, lid 2, van de WAZ niet hoger kan worden gesteld dan het gemaximeerde premie-inkomen als bedoeld in artikel 72, lid 2, van de WAZ.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de middelingsteruggaaf moet worden uitgegaan van het premie-inkomen zoals in artikel 72, lid 1, van de WAZ is gedefinieerd.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot wijziging van de beschikking in die zin dat de middelingsteruggaaf nader wordt vastgesteld op ƒ 3.145.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 72a, lid 2, van de WAZ bedraagt de teruggaaf van betaalde premie het verschil van de premie die over het middelingstijdvak is geheven en de premie die verschuldigd zou zijn indien het premie-inkomen in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal van de premie-inkomens in die jaren, voor zover dit verschil groter is dan ƒ 1.200. Daarbij wordt een premie-inkomen in een kalenderjaar ten minste op nihil gesteld.

6.2. In artikel 72, lid 1, van de WAZ is, voor zover hier van belang, het begrip "premie-inkomen" in de zin van de WAZ gedefinieerd als het bedrag van de in het kalenderjaar genoten winst uit onderneming.

6.3. Het tweede lid van artikel 72 WAZ bepaalt:

"Het premie-inkomen wordt voor de premieheffing tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Financiën bij ministeriële regeling aan te wijzen bedrag" (cursivering Hof).

Het hier bedoelde bedrag was gedurende het middelingstijdvak ƒ 84.000.

6.4. Aan deze bewoordingen van artikel 72, leden 1 en 2, van de WAZ, alsmede aan de parlementaire geschiedenis van deze bepaling (Kamerstukken II, 1995/96, 24 758, nr. 3, hoofdstuk 4.6 en blz. 83) ontleent het Hof het oordeel dat het bepaalde in het tweede lid van artikel 72 niet een beperking van het begrip premie-inkomen vormt, doch slechts een voor de berekening van de over een kalenderjaar verschuldigde premie maximaal in aanmerking te nemen maatstaf van heffing.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het in artikel 72a, lid 2, van de WAZ gehanteerde begrip "premie-inkomen" betrekking heeft op het premie-inkomen zoals dat omschreven is in artikel 72, lid 1, van de WAZ. Dit is in overeenstemming met het doel van de middelingsregeling, namelijk het verkleinen van verschillen in verschuldigde premie bij per jaar wisselende inkomens. Hieruit volgt dat bij de berekening van een (mogelijke) middelingsteruggaaf aan elk van de kalenderjaren van het middelingstijdvak een derde gedeelte van het totaal van de - voor zover hier van belang - in elk van die jaren behaalde winst uit onderneming moet worden toegerekend, een en ander met inachtneming van het in artikel 72a, lid 2, tweede volzin, genoemde minimum van nihil.

6.4. Het vorenstaande breng mee dat het beroep ongegrond is.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mr. Vonk. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.

(Bergman) (Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.