Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AK4143, BK-02/04131

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AK4143, BK-02/04131

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 juli 2003
Datum publicatie
16 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4143
Zaaknummer
BK-02/04131

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Tariefgroepindeling. Aftrek reiskosten en studiekosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

14 juli 2003

nummer BK-02/04131

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede A namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende is geboren in 1972 en was in 1999 ongehuwd. Van 27 april 1999 tot 18 november 1999 heeft hij samengewoond met mevrouw Y, geboren op 6 augustus 1981. In de aangifte inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 heeft belanghebbende om indeling in tariefgroep 3 verzocht. Voorts heeft hij in zijn aangifte een bedrag van ƒ 3.210 als reiskosten woning-werk, een bedrag van ƒ 6.174 als beroepskosten, een bedrag van

ƒ 1.000 als rente van schulden en een bedrag van ƒ 2.000 als buitengewone lasten (studiekosten) in aftrek gebracht. Bij de aanslagregeling is belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 2 en heeft de Inspecteur slechts een bedrag van ƒ 3.174 als beroepskosten in aanmerking genomen. De overige aftrekposten heeft Inspecteur bij de aanslagregeling geschrapt.

2. Tussen partijen is in geschil of de vraag of belanghebbende aanspraak kan maken op indeling in tariefgroep 3 alsmede de vraag of de Inspecteur terecht de door belanghebbende in aftrek gebrachte bedragen aan reiskosten en studiekosten niet in aanmerking heeft genomen.

3.1. Ingevolge artikel 56, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) is de in artikel 55, lid 2, van de Wet opgenomen mogelijkheid van een belastingplichtige om zijn basisaftrek over te dragen aan zijn in Nederland wonende echtgenoot, van overeenkomstige toepassing op de in Nederland wonende belastingplichtige die, ongehuwd zijnde, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met een andere ongehuwde belastingplichtige, mits beiden bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Nu mevrouw Y bij aanvang van het jaar 1999 deze leeftijd nog niet had bereikt, is indeling in tariefgroep 3 niet mogelijk en heeft de Inspecteur terecht de indeling in deze tariefgroep afgewezen.

3.2. Belanghebbende maakt aanspraak op het verhoogde reiskostenforfait zoals opgenomen in artikel 36, lid 2, onderdeel a, van de Wet juncto artikel 8, lid 2, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Regeling). Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikt over een, ingevolge artikel 8, lid 2, van de Regeling voor deze aftrek vereiste, openbaar-vervoerverklaring als bedoeld in artikel 36, lid 6, van de Wet, komt belanghebbende niet voor deze aftrek in aanmerking. De door belanghebbende overgelegde kopieën van zijn stamkaart en zijn stad-streekabonnement voldoen naar 's Hofs oordeel niet aan de vereisten die in artikel 8, lid 7, van de Regeling aan de openbaar-vervoerverklaring worden gesteld. Op de naar aanleiding van de aangifte verzonden vragenbrief van de Inspecteur met dagtekening 25 januari 2002, waarin door de Inspecteur onder meer vragen worden gesteld over de reiskosten woning-werk, heeft belanghebbende niet gereageerd. Nu belanghebbende naar 's Hofs oordeel ook overigens in de loop van het geding niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 1999 ten minste eenmaal per week pleegde te reizen van zijn woning naar zijn arbeidsplaats over een enkele-reisafstand die meer beliep dan 10 kilometer, is het reis-kostenforfait zoals opgenomen in artikel 36, lid 2, onderdeel a, van de Wet juncto artikel 8, lid 1, van de Regeling eveneens niet van toepassing.

3.3. Ten aanzien van belanghebbendes beroep op aftrek van studiekosten overweegt het Hof het volgende. In beroep stelt belanghebbende dat er sprake is van beroepskosten in verband met studiekosten, die de kilometerkosten behelzen tussen zijn adres en de plaats van studie. In de hiervoor genoemde vragenbrief heeft de Inspecteur (onder meer) vragen gesteld over de post buitengewone lasten (studiekosten) en de post beroepskosten. Nu belanghebbende deze brief niet heeft beantwoord en ook overigens in de loop van het geding niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitgaven ter zake van een opleiding of studie heeft gedaan, komen ook deze kosten niet voor aftrek in aanmerking.

4. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep ongegrond is.

5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.

(Bergman) (Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.