Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5947 AK4792, BK-02/00902

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5947 AK4792, BK-02/00902

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 september 2003
Datum publicatie
18 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4792
Zaaknummer
BK-02/00902

Inhoudsindicatie

Bouwleges 1999. Heffingsgronslag. Verhoging bouwkosten na overdracht bouwvergunning.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

18 september 2003

nummer BK-02/00902

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Rotterdam (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het op 23 november 1998 in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergun-ning als bedoeld in artikel 40, lid 1, van de Woningwet, een aanslag in de bouwleges van de gemeente Rotterdam opgelegd ten bedrage van ƒ 76.912.

1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende van 14 november 2001 is door de Inspecteur bij uitspraak van 14 januari 2002 afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is op 21 februari 2002 van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Het Hof heeft op 25 juni 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 8 juli 2003 ter post bezorgd. Op 5 augustus 2003 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 174 is tijdig voldaan.

3. De verordening

De raad van de gemeente Rotterdam heeft in zijn openbare vergadering van 12 en 14 november 1996 vastgesteld de Verordening Bouwleges 1997 (hierna: de Verordening). De Verordening is gewijzigd in de openbare vergaderingen van de raad van 11 en 13 november 1997 en van 19 maart 1998. Blijkens de gedingstukken zijn de Verordening en de wijzigingen daarvan op de in artikel 139 van de Gemeentewet voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De tekst van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel behoort tot de gedingstukken.

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Belanghebbende heeft op 23 november 1998 een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor het door belanghebbende oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw aan de a-weg te Rotterdam (hierna ook: het project). In de aanvraag zijn de bouwkosten geraamd op ƒ 3.900.000 (excl. BTW). Ter zake is haar met dagtekening 1 april 1999 een voorlopige aanslag in de legesheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 42.587. De bouwvergunning is verleend.

4.2. Belanghebbende heeft het project in 1999 verkocht en overgedragen aan D B.V. In verband daarmee is de bouwvergunning bij beschikking van 19 mei 1999 overgeschreven op naam van D B.V. Deze laatste heeft na de overname belangrijke wijzigingen in het project aangebracht waardoor de uiteindelijke stichtingskosten van het project zijn gestegen.

Volgens het overnamecontract met D B.V. kwamen de bouwleges voor rekening van belanghebbende.

4.3. De uiteindelijke stichtingskosten van het project bedroegen ƒ 7.150.000. In verband hiermee is aan belanghebbende op grond van de artikelen 1 en 2 van de Verordening de onderhavige aanslag opgelegd, waarbij voor de heffingsmaatstaf op de voet van artikel 3, eerste lid, van de Verordening in verbinding met artikel 1.3 van de tarieventabel is uitgegaan van een bedrag aan stichtingskosten tussen de ƒ 5.000.000 en de ƒ 10.000.000.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Belanghebbende betoogt dat van haar geen leges kunnen worden geheven ter zake van bouwkosten die zijn ontstaan als gevolg van wijzigingen in het bouwplan die zijn aangebracht door D B.V. nadat deze het project en de bouwvergunning van belanghebbende had overgenomen.

6.2. Ingevolge de artikelen 1, 2 en 3 van de Verordening in verbinding met de artikelen 1.1 en 1.3 van de daarbij behorende tarieventabel wordt - in casu - van de aanvrager van de bouwvergunning dan wel van degene te wiens behoeve de aanvraag wordt gedaan een bedrag aan leges geheven waarvan de hoogte afhankelijk is van het bedrag van de stichtingskosten van de onroerende zaak waarop de aanvraag van de bouwvergunning betrekking heeft.

6.3. Vaststaat dat belanghebbende de aanvrager van de bouwvergunning is en dat de hiervoor bedoelde stichtingskosten uiteindelijk circa ƒ 7.150.000 hebben bedragen. Hiervan uitgaande zijn de leges gevorderd in overeenstemming met de tekst van de Verordening en de tarieventabel.

6.4. Een legesheffing waarbij, zoals in casu het geval is, de leges hoger uitvallen als gevolg van niet aan de legesplich-tige toe te rekenen en evenmin door de legesplichtige te beïnvloeden omstandigheden, kan onder bijzondere omstandigheden wellicht leiden tot een onredelijke en willekeurige belasting-heffing waarop de wetgever met het toekennen aan de gemeenten van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet het oog kan hebben gehad. Als dergelijke omstandigheid zou in dit geval kunnen gelden de situatie dat de door D B.V. aangebrachte wijzigingen van zodanige aard en omvang zijn dat D B.V. een nieuwe of aanvullende bouwvergunning had moeten aanvragen, zodat ter zake van de door die wijzigingen veroorzaakte extra stichtingskosten leges hadden kunnen worden geheven van D B.V. In het geding is evenwel niet gesteld of gebleken dat deze situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan. Evenmin zijn in dit geding andere bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld naar voren gekomen.

6.5. Op grond van al het vorenoverwogene moet het beroep ongegrond worden geoordeeld.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 september 2003 door mr. Schuurman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 25 juni 2003.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.