Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5980 AK4793, BK-02/01636

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-09-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BV5980 AK4793, BK-02/01636

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 september 2003
Datum publicatie
18 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AK4793
Zaaknummer
BK-02/01636

Inhoudsindicatie

OZB 2002. Gebruik van onbewoonde woning na opname in verpleegtehuis.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

11 september 2003

nummer BK-02/01636

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van mevrouw X-Y tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van belastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2002.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 augustus 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen mevrouw mr. A namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.

Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de aanslag,

- en gelast de gemeente Den Haag aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te vergoeden.

Gronden

1. Het gaat in deze zaak om de vraag of belanghebbende de woning op 1 januari 2002 gebruikte in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Verordening, dat overeenstemt met artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet.

2. Als gebruiker van de woning in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt degene die de zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften (Hoge Raad 7 oktober 1998, nr. 33 676, BNB 1999/5).

3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij vóór november 2001 is opgenomen in een verpleegtehuis, dat dat tehuis sedertdien haar definitieve huisvesting is geworden en dat zij niet meer zelfstandig kan wonen. De Inspecteur heeft een en ander niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken. Het Hof leidt hieruit af dat belanghebbende vanaf november 2001 de intentie noch de mogelijkheid had om terug te keren naar de woning of om te verhuizen naar een andere zelfstandige woonruimte. Voorts staat vast dat de woning op 1 januari 2002 niet werd bewoond of verhuurd en dat de woning op 1 november 2002 is verkocht.

4. Onder voormelde omstandigheden kan niet worden gezegd dat belanghebbende de woning op 1 januari 2002 metterdaad bezigde ter bevrediging van haar behoeften. Als zodanig kan niet gelden het enkele ter beschikking houden van de woning, ook niet als dat gebeurde om redenen van piëteit of sentimentele binding. Daarnaast is het in de onder 3 geschetste omstandigheden niet aannemelijk dat belanghebbende de woning gebruikte voor de opslag van het meubilair in afwachting van de overbrenging daarvan naar een andere woonruimte.

5. Aan het vorenstaande doet niet af dat op 1 januari 2002 nog huisraad in de woning aanwezig was, belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het onderhavige adres en dat er in het eerste kwartaal van 2002 nog gas en elektriciteit werd verbruikt, dit laatste ook al niet omdat niet duidelijk is geworden wat de oorzaak van dat verbruik is geweest.

6. Het beroep is dus gegrond. De aanslag is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd en moet worden vernietigd.

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van proceskosten en aan het Hof evenmin is gebleken van ambtshalve voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 11 september 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Holdert.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.