Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2003, AL3207, BK-02/02380

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2003, AL3207, BK-02/02380

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 augustus 2003
Datum publicatie
29 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AL3207
Zaaknummer
BK-02/02380

Inhoudsindicatie

verzoek proceskostenveroordeling;de noodzaak tot het instellen van het beroep vloeide niet uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

achtste enkelvoudige belastingkamer

26 augustus 2003

nummer BK-02/02380

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. te Z om de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur) op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het na te noemen beroep bij het Gerechtshof redelijkerwijs heeft moeten maken.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 augustus 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen A en B namens de Inspecteur. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 9 juli 2003 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens een door de griffier van TPG Post ontvangen retourkaart is de vorenbedoelde brief op 10 juli 2003 op het voormelde adres uitgereikt.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322, en

- wijst de gemeente P aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Gronden

1. De Inspecteur heeft, met dagtekening 19 februari 2001, een beschikking ten aanzien van belanghebbende genomen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken betreffende de onroerende zaak b-straat 1 te Z. De waarde van de onroerende zaak is naar de waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op € 643.006.

2. Het tegen deze beschikking door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur wegens een onjuiste objectafbakening gegrond verklaard. In de bestreden uitspraak, gedagtekend 15 april 2002, is niet een nieuwe waarde vastgesteld. In de uitspraak staat vermeld dat de beschikking zal worden vernietigd en dat belanghebbende een nieuwe beschikking zal ontvangen met een gewijzigde waarde. In de uitspraak op bezwaar is een rechtsmiddelvermelding opgenomen.

3. Belanghebbende heeft, bij gebreke van een nieuwe beschikking, op 17 mei 2002 ter behoud van rechten een pro-forma beroepschrift ingediend bij het Hof.

4. Vervolgens heeft de Inspecteur, met dagtekening 19 augustus 2002, aan belanghebbende een nieuwe beschikking verstrekt waarin de waarde van de woning naar de waardepeildatum 1 januari 1999 is vastgesteld op € 506.910. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep op 28 augustus 2002 ingetrokken en daarbij het bovengenoemde verzoek gedaan.

5. Het beroep van belanghebbende strekt - naar het Hof begrijpt - tot vergoeding van kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. De Inspecteur heeft gesteld dat het aan belanghebbende te wijten is geweest dat het onderhavige beroep is ingesteld omdat

voor belanghebbende ten aanzien van de nieuwe waardebeschikking opnieuw de bezwaarfase open zou hebben staan. Het instellen van beroep is naar zijn mening in een dergelijk geval dan ook niet noodzakelijk. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

7. De vraag of aan de Inspecteur enig verwijt kan worden gemaakt is niet relevant. Slechts van belang is het antwoord op de vraag of de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Het Hof beantwoordt laatstgenoemde vraag ontkennend. Indien een fout is gemaakt bij de afbakening van het te waarderen object kan de waardebeschikking in bezwaar of beroep door de Inspecteur of de belastingrechter worden aangepast. Het Hof verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, nr. 34 928 (BNB 2002/376 c*). Nu in de uitspraak op bezwaar in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Wet niet een nieuwe waarde is vastgesteld en belanghebbende van de nieuw vast te stellen waarde ook geen kennis heeft genomen binnen de beroepstermijn, is belanghebbende naar 's Hofs oordeel terecht in beroep gekomen bij het Hof.

8. Gelet op de inhoud van het dossier, de vaststaande feiten en het vorenoverwogene acht het Hof termen aanwezig om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Deze kosten stelt het Hof, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op

€ 322 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt à

€ 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

9. Wat betreft het griffierecht wijst het Hof erop dat dit in een geval als het onderhavige ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht door de Inspecteur aan belanghebbende dient te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 26 augustus 2003 door mr. Savelbergh en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier

mr. De Fouw.

(De Fouw)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

??

nummer BK-02/02380 blz. 4/4