Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AL3402, BK-02/04307

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AL3402, BK-02/04307

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 juli 2003
Datum publicatie
30 september 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AL3402
Zaaknummer
BK-02/04307
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van het totale rentedeel van zijn afgeloste studieschuld (art. 39 Wet IB 1964).

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

14 juli 2003

nummer BK-02/04307

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende alsmede A namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende had ultimo 2000 een (studie)schuld aan de Informatie Beheer Groep (hierna: IBG), groot

ƒ 12.632. Deze schuld bedroeg ultimo 1989 ƒ 6.708. Het verschil tussen beide bedragen ad ƒ 5.924, heeft betrekking op de in de periode 1990 tot en met 2000 bijboekte rente.

2. Belanghebbende heeft op 4 januari 2001 voormelde schuld nagenoeg volledig afgelost door overboeking van een bedrag van ƒ 12.589 op de rekening van de IBG. Hij heeft daartoe besloten naar aanleiding van een advies van de Landelijke Studenten Vakbond (hierna: de LSV).

3. Tussen partijen is in confesso dat de in voormelde periode verschenen rente maandelijks dan wel jaarlijks bij de hoofdsom werd geboekt en dat belanghebbende over de schuldig gebleven rente wederom rente verschuldigd werd.

4. In de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende als renten van schulden een bedrag van ƒ 5.727 in aftrek gebracht. Een specificatie van dit bedrag is niet gegeven.

5. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling, naast andere - niet in geschil zijnde correcties - deze aftrek geheel geweigerd en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 58.849, waarbij hij, ter zake van genoten rente, een rentevrijstelling heeft verleend ten bedrage van ƒ 1.128.

6. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur alsnog een bedrag van ƒ 490 aan betaalde renten van schulden in aftrek toegestaan en is het belastbaar inkomen nader vastgesteld op ƒ 58.359. Dit bedrag van ƒ 490 bestaat uit de volgende posten:

- rente in 2000 betaald aan ANWB Visa Card ƒ 15,96,

- rente studieschuld IBG over het jaar 2000 ƒ 473,36.

7. De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar verzuimd de rentevrijstelling te verlagen met ƒ 490.

8. In het verweerschrift heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan aftrekbare rente ter zake van de studieschuld aan het IBG dient te worden gesteld op ƒ 518, doch dat dit niet met zich brengt dat het belastbare inkomen moet worden verlaagd aangezien belanghebbendes belastbare inkomen, gelet op hetgeen onder 7 is overwogen, te laag is vastgesteld.

9. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van het totale rentedeel van zijn afgeloste studieschuld, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

10. Indien schuldig gebleven rente wederom rentedragend wordt, brengt artikel 38 van de Wet op de inkomstenbelasting mede dat die rente, ofschoon (nog) niet betaald of verrekend, niettemin reeds op het tijdstip van rentedragend worden voor de heffing van de inkomstenbelasting in aftrek komt (Hoge Raad 11 november 1998, 33.564, BNB 1999/85). Gelet op het onder 3 overwogene, is het Hof van oordeel dat in het onderhavige jaar slechts het door de Inspecteur in aanmerking genomen bedrag in aftrek kan worden gebracht.

11. Belanghebbende beroep op het vertrouwensbeginsel naar aanleiding van het advies van de LSV faalt. Indien, gelijk in casu, door of ten behoeve van een belastingplichtige inlichtingen worden ingewonnen bij andere instanties dan de Inspecteur die ter zake van de betrokken belasting ten aanzien van die belastingplichtige de bevoegde inspecteur is, geldt als regel dat de belastingplichtige aan door eerstbedoelde instanties gegeven onjuiste inlichtingen omtrent de uitlegging of toepassing van de belastingwet niet een zodanig vertrouwen kan ontlenen dat het de bevoegde Inspecteur niet meer zou vrijstaan de belastingwet op de juiste wijze toe te passen (HR 3 oktober 1990, nr. 26 601, FED 1991/102).

12. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep ongegrond is.

13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.

(Bergman) (Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.