Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AL3405, BK-02/04157
Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-07-2003, AL3405, BK-02/04157
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 14 juli 2003
- Datum publicatie
- 30 september 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AL3405
- Zaaknummer
- BK-02/04157
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van dubbele woonlasten en telefoonkosten (art. 36, lid 2, aanhef en onder e, Wet IB 1964).
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede enkelvoudige belastingkamer
14 juli 2003
nummer BK-02/04157
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 30 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld door zijn echtgenote, alsmede A namens de Inspecteur.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. In de aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 heeft belanghebbende als dubbele woonlasten een bedrag van ƒ 17.828 in aftrek gebracht, welke post door de Inspecteur niet in aftrek is toegelaten. Dit bedrag is blijkens een bijlage bij de aangifte als volgt opgebouwd:
- huur ƒ 11.489,
- tax habitation 1998/1999 ƒ 1.706,
- verbruik electriciteit ƒ 315,
- verbruik telefoon ƒ 1.318,
- extra kosten levensonderhoud ƒ 3.000.
2. In geschil is de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar recht heeft op aftrek van dubbele woonlasten en telefoonkosten, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.1. Belanghebbende heeft - samengevat - het volgende gesteld. Belanghebbende heeft na een periode van twee jaar onvrijwillige werkloosheid in januari 1998 een baan in Monaco geaccepteerd. Het is tot op heden niet gelukt een baan in Nederland te vinden. Persoonlijke omstandigheden weerhouden belanghebbende van permanente vestiging in Zuid-Frankrijk of Monaco. Vanwege zijn niet bijzonder rooskleurige financiële situatie is het voor belanghebbende noodzakelijk zijn woonlasten in Zuid-Frankrijk als verwervingskosten voor de inkomstenbelasting te handhaven. De redelijkheid en billijkheid van de situatie van een belastingplichtige dient volgens belanghebbende in deze beoordeling te worden betrokken. In het onderhavige jaar is onder meer "tax habitation" ter grootte van ƒ 844 voor het jaar 1999 betaald. Dit bedrag zou volgens belanghebbende nog in 1999 aftrekbaar moeten zijn.
3.2. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat hij de in voormeld bedrag opgenomen telefoonkosten heeft gemaakt voor het onderhouden van een dagelijks contact met zijn familie en dat deze kosten buiten de dubbele woonlasten vallen.
4.1. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Hij stelt dat ingevolge artikel 36, lid 2, aanhef en onder e, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) uitgaven voor huisvesting van de belastingplichtige buiten zijn woonplaats in aanmerking genomen worden met inachtneming van de volgende normering: "het werkelijke bedrag gedurende ten hoogste twee jaren". Reeds bij het vaststellen van belanghebbendes aangiften voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1998 en 1999 zijn deze kosten in aanmerking genomen. De Inspecteur stelt voorts dat het niet aan hem is om te toetsen of de Wet billijk is, en dat de wetgever de vrijheid heeft de aftrekbaarheid tot een termijn van twee jaren te beperken en daarmee bewust heeft aanvaard dat in bepaalde gevallen dubbele woonlasten niet meer aftrekbaar zijn. Het in 2000 voor 1999 betaalde bedrag aan "tax habitation" is volgens de Inspecteur in 2000 niet meer aftrekbaar.
4.2. De telefoonkosten hebben volgens de Inspecteur geen betrekking op zakelijke gesprekken en zijn ook niet anderszins aan te merken als aftrekbare kosten.
5.1 Uit artikel 36, lid 2, aanhef en onderdeel e, van de Wet volgt dat kosten van huisvesting van de belastingplichtige buiten zijn woonplaats ten hoogste twee jaren aftrekbaar zijn. Naar het oordeel van het Hof moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever met het opnemen van de termijn van twee jaren heeft beoogd de beperking van de aftrek voor alle gevallen van huisvesting buiten de woonplaats vorm te geven. Nu in de jaren 1998 en 1999 reeds dubbele woonlasten in aanmerking zijn genomen, kunnen de onderhavige kosten, die met uitzondering van de telefoonkosten zijn aan te merken als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet, niet meer in aftrek worden gebracht. Dat in het jaar 2000 de zogenoemde "tax habitation" voor het jaar 1999 is betaald, kan aan het voorgaande niet afdoen.
5.2. De telefoonkosten zijn, hoewel zij niet zouden worden gemaakt indien de dienstbetrekking van belanghebbende in Monaco niet zou bestaan, gedaan ter voldoening aan de persoonlijke wensen van belanghebbende en zijn familie om het contact op bepaalde wijze te onderhouden. Deze uitgaven behoren niet tot die welke objectief bezien tot een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking kunnen bijdragen. Derhalve zijn deze kosten geen aftrekbare kosten in de zin van artikel 35, lid 1, van de Wet.
6. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep ongegrond is.
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Deze uitspraak is vastgesteld op 14 juli 2003 door mr. Vonk en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.
(Bergman) (Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.