Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-09-2003, AL6910, BK-02/03778

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-09-2003, AL6910, BK-02/03778

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
2 september 2003
Datum publicatie
3 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AL6910
Formele relaties
Zaaknummer
BK-02/03778
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 5

Inhoudsindicatie

Berekening aanslag successierecht juist. Belanghebbende heeft verkregen onder de last legaten vrij van rechten en kosten uit te keren. Toepassing art. 5, lid 4, Successiewet 1956.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zesde enkelvoudige belastingkamer

2 september 2003

nummer BK-02/03778

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P (thans de voorzitter van het managementteam van de regio P) van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te noemen aanslag in het recht van successie.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van successie opgelegd ter zake van haar verkrijging in het jaar 2000 uit de nalatenschap van Y ten bedrage van ƒ 695.828,-- met toepassing van tariefgroep III.

1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van euro 29,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 april 2003, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2.3. Het Hof heeft op 16 april 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 25 april 2003 ter post bezorgd. Op

7 mei 2003 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad euro 43,50 is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Erflaatster is in oktober 2000 overleden te R. Zij heeft bij testament en codicil beschikt over haar nalatenschap. Belanghebbende is tot haar enige erfgenaam benoemd. Zij is de dochter van een vooroverleden broer van erflaatster. Belanghebbende heeft verkregen onder de last om een aantal legaten, bestaande uit bedragen in contanten en/of goederen, vrij van rechten en kosten uit te keren. Het zuivere saldo van de nalatenschap bedraagt ƒ 786.020,-- en het totaal van de toegekende legaten bedraagt ƒ 64.800,--. Twee legaten van elk groot ƒ 125,-- zijn onbelast. Op een legaat groot ƒ 2.500,-- en één groot ƒ 1.755,-- is de gedeeltelijke vrijstelling van artikel 32, lid 1, onderdeel 7, in verbinding met artikel 35, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) toegepast. De overige legaten zijn op de voet van artikel 24, lid 1, van de Wet belast naar een tarief van 41 percent.

3.2. De Inspecteur heeft de belaste verkrijging voor de heffing van de successierechten van belanghebbende vastgesteld op ƒ 786.020,-- minus ƒ 90.192,-- aan legaten, is ƒ 695.828,--. Het bedrag van deze rechten heeft hij met toepassing van tariefgroep III berekend op ƒ 382.130,--.

3.3. De Inspecteur is bij deze berekening uitgegaan van de volgende bedragen aan legaat en verkrijging, terwijl daarover de hierna vermelde bedragen door belanghebbende ter zake van de legaten dienden te worden uitgekeerd:

Verkrijger

Legaat

In aanmerking genomen verkrijging bij de heffing van belanghebbende

Verschuldigd door belanghebbende aan legaat en successierecht daarover.

A.

ƒ 10.000

ƒ 14.100

ƒ 15.781

B.

10.000

14.100

15.781

C. en echtgenote

15.145

21.354

23.900

D. en echtgenote

15.075

21.255

23.789

E. en echtgenote

10.075

14.205

15.899

F.

2.500

3.116

3.578

G

1.755

1.812

1.855

H.

125

125

125

I.

125

125

125

Totaal

ƒ 64.800

ƒ 90.192

ƒ 100.833

3.4. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 31 maart 2002. In de rechtsmiddelverwijzing die bij deze uitspraak is gevoegd, is ten onrechte medegedeeld dat beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij dat gerechtshof. Het beroepschrift is aldaar binnengekomen op 9 april 2002 en op 29 augustus 2002 doorgezonden naar dit Hof, waar het is binnengekomen op

30 augustus 2002.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de aanslag juist is berekend, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende heeft gesteld dat ter zake van de vrij van recht gemaakte legaten de werkelijk verschuldigde bedragen, volgens haar in totaal ƒ 100.293,--, bij het berekenen van de verkrijging van belanghebbende in aftrek behoren te worden gebracht in plaats van het totaalbedrag van ƒ 90.192,-- waarmee de Inspecteur rekening heeft gehouden. Het bedrag van de belastbare verkrijging dient derhalve met het verschil tussen beide bedragen, is ƒ 10.101,--, te worden verminderd.

4.3. De Inspecteur houdt de juistheid van de aanslag staande.

4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag in successierecht tot een naar een verkrijging van ƒ 685.727,--.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Ingevolge artikel 5, lid 4, van de Wet wordt, wanneer rechten van successie de grondslag der rechtsheffing mede bepalen, voor de berekening van hun beloop het bedrag waarover zij verschuldigd zijn vastgesteld met verwaarlozing van die rechten. De wetgever heeft bedoeld dat de toepassing van dit artikellid niet moet worden beperkt tot de berekening van het successierecht over de legaten die zijn gemaakt vrij van recht, doch de uit die toepassing verkregen uitkomst mede dient ter bepaling van de hoegrootheid der verkrijgingen van diegenen, die als gevolg van de beschikkingen van de erflater de rechten op voormelde legaten moeten dragen.

6.2. De wetgever heeft, gelet op het zojuist overwogene, er niet voor gekozen de volmaaktheid van de rekenkunde te bereiken. Het gevolg hiervan is dat in een geval waarin op de belaste verkrijgingen uit legaat, zoals te dezen, een lager tarief van toepassing is dan op de belaste verkrijging van de erfgenaam meer successierechten worden geheven dan indien een geheel exacte berekening zou zijn gevolgd. Daar staat tegenover dat juist minder successierechten zijn verschuldigd indien alle belastbare verkrijgingen onder hetzelfde tarief vallen. Deze keuze is echter voorbehouden aan de wetgever. Het is de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid der wet te beoordelen.

6.3. Belanghebbende is een dochter van een vooroverleden broer van erflaatster. Derhalve is zij van erflaatster geen afstammeling in de tweede of verdere graad en ook geen bloedverwante in de rechte opgaande lijn, zodat zij terecht is ingedeeld in tariefgroep III. De berekening van de Inspecteur is derhalve juist.

6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

7. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 2 september 2003 door

mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Y. Postema- van der Koogh, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 16 april 2003.

(Postema)

(Van Knobelsdorff)

Aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-02/03778 blz. 5