Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-09-2003, AN8076, BK-02/02447

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-09-2003, AN8076, BK-02/02447

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 september 2003
Datum publicatie
13 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN8076
Zaaknummer
BK-02/02447
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslagen parkeerbelastingen 2002. Auto's met buitenlands kenteken van een buitenlandse leasemaatschappij. Duplicaten van naheffingsaanslagen aan belanghebbende/huurder van de auto's gezonden. Inspecteur heeft belanghebbende terecht aangemerkt als degene die de voertuigen heeft geparkeerd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende niet een natuurlijk persoon is. Belanghebbendes beroep op de billijkheid wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde enkelvoudige belastingkamer

30 september 2003

nummer BK-02/02447

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X b.v.b.a. te Brussel, België, tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen 2002, aanslagnummers 709197 en 709402.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 september 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen namens belanghebbende A alsmede namens de Inspecteur B.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraken waarvan beroep,

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in het bezwaar,

- handhaaft de naheffingsaanslagen, en

- gelast de gemeente P aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te vergoeden.

Gronden

1. Op 7 maart 2001 omstreeks 09.59 uur respectievelijk op 5 april 2001 omstreeks 12.29 stonden de respectieve auto's met

(Belgisch) kenteken EHL846 en (Belgisch) kenteken CCV773 geparkeerd aan de a-straat, tegenover perceelnummer xx respectievelijk yy, te P. Deze locaties zijn door burgemeester en wethouders aangewezen als een parkeerplaats, waar slechts met een vergunning of tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd, van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur.

2. Bij een controle op voormelde data, tijdstippen en plaatsen is door een parkeercontroleur geconstateerd dat een geldig parkeerkaartje noch een geldige parkeervergunning in de voertuigen op de daarvoor bestemde plaats aanwezig was. Naar aanleiding van deze constateringen is aan Y Belgium SA-NV te Brussel (hierna: Y) als houder van de voertuigen een tweetal naheffingsaanslagen opgelegd, ieder ten bedrage van € 40,16 (€ 1,13 aan enkelvoudige belasting en € 39,03 aan kosten). Na daartegen door Y gemaakt bezwaar zijn de naheffingsaanslagen verminderd tot op nihil.

3. Vervolgens zijn met dagtekening 8 januari 2002 ter zake van dezelfde belastbare feiten twee "duplicaten" van ten name van belanghebbende gestelde aanslagbiljetten aan haar gezonden. Op de onder 1 vermelde data en de aldaar vermelde tijdstippen was belanghebbende huurder van beide auto's. De looptijd van de desbetreffende huurovereenkomsten bedroeg telkens één maand. Nadat belanghebbende twee aan haar gerichte en 4 maart 2002 gedagtekende aanmaningen had ontvangen, is zij tegen de naheffingsaanslagen in bezwaar gekomen. Het bezwaarschrift is op 16 april 2002 bij de Inspecteur ingekomen. Bij de bestreden uitspraken heeft de Inspecteur belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk in het bezwaar verklaard.

4. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in het bezwaar is verklaard en, zo nee, of de onderhavige naheffingsaanslagen terecht aan haar zijn opgelegd. Het antwoord van belanghebbende op deze vragen luidt ontkennend, dat van de Inspecteur bevestigend.

5. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat zijns inziens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Nu de Inspecteur aldus geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting sluit het Hof zich daarbij aan. Hieruit volgt dat het beroep in zoverre gegrond is.

6. Op grond van de tot de gedingstukken behorende huuroverkomsten, die als vermeld waren aangegaan voor een periode van één maand, heeft de Inspecteur belanghebbende als huurder van de voertuigen op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 1 en lid 2, onderdeel b, ten eerste, van de ook voor het onderhavige jaar geldende Verordening parkeerbelastingen 1992 (hierna: de Verordening) aangemerkt als degene die de voertuigen heeft geparkeerd. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, doet aan de belastingplicht van belanghebbende als huurder niet af dat een natuurlijk persoon, te weten een toenmalige werknemer van haar, de voertuigen feitelijk heeft geparkeerd.

7. Belanghebbende heeft nog gesteld dat een andere naheffingsaanslag wel aan degene die de voertuigen feitelijk had geparkeerd, R, is opgelegd. Nu hij ook in de onderhavige gevallen de auto had geparkeerd, stelt belanghebbende dat de onderwerpelijke naheffingsaanslagen eveneens aan hem hadden moeten worden opgelegd. Hoewel degene die het voertuig heeft geparkeerd ingevolge artikel 3, lid 1, van de Verordening in de eerste plaats als belastingplichtige is aangegeven, stond het de Inspecteur vrij overeenkomstig de onder 6 genoemde bepalingen belanghebbende als belastingplichtige aan te merken.

8. De stelling van belanghebbende dat dit onbillijk zou zijn, stuit af op de omstandigheid dat het de rechter in belastingzaken op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de billijkheid of de innerlijke waarde van de wet te beoordelen. Daarbij merkt het Hof op dat voornoemde bepalingen van de Verordening geheel in overeenstemming zijn met het bepaalde dienaangaande in de Gemeentewet.

9. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond voor zover het de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar betreft.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard af te zien van zijn aanspraak daarop. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 30 september 2003 door mr. Tijnagel en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Lader.

(Lader)

(Tijnagel)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

??

nummer BK-02/02447 blz. 4/4