Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-10-2003, AN8093, BK-02/03434

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-10-2003, AN8093, BK-02/03434

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 oktober 2003
Datum publicatie
13 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN8093
Zaaknummer
BK-02/03434
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 222

Inhoudsindicatie

Baatbelasting. Verfraaiing en verbetering van voorzieningen kan ook een voorziening in de zin van artikel 222 lid 1 van de Gemeentewet inhouden. Aanslag terecht opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

8 oktober 2003

nummer BK-02/03434

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis-Aardenburg (thans gemeente Sluis)(hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de gemeentelijke baatbelasting voor het jaar 2002.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 juni 2003, gehouden te Middelburg. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. A, tot zijn bijstand vergezeld van B.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Aan belanghebbende is met dagtekening 19 februari 2002 een aanslag in de gemeentelijke baatbelasting opgelegd naar een bedrag van € 2.157,87 ten behoeve van het perceel a-straat 1 te Sluis (hierna: het perceel). Het betreft hier een winkelpand. De aanslag vindt zijn grondslag in het "Aangevuld bekostigingsbesluit 1e fase herinrichting winkelstraten Sluis: b-straat, a-straat, c-straat, d-straat en e-straat (ged.)" van 16 maart 2000 en de "Verordening baatbelasting 1e fase herinrichting winkelstraten Sluis" (hierna: de Verordening). De in het hiervoor omschreven stadsdeel getroffen voorzieningen betreffen het aanpassen van de straatverharding en het verkeerssysteem, alsmede het aanbrengen van straatmeubilair, openbare verlichting en groenvoorzieningen. Hiermee wordt beoogd "het centrum te revitaliseren en de toeristische aantrekkingskracht te verhogen".

2. Belanghebbende heeft primair gesteld dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om door middel van een exploitatieovereenkomst met de gemeente een financiële bijdrage te leveren ten behoeve van de bekostiging van de aangelegde voorzieningen. Voor een behandeling van die stelling is in de onderhavige procedure geen plaats, nu dit een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft.

3. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat het perceel niet gebaat is bij de tot stand gebrachte voorzieningen in vergelijking met de oude situatie. Voorts heeft hij gesteld dat de geplande groenvoorzieningen niet zijn uitgevoerd.

4. Het Hof overweegt hieromtrent het volgende. Onder het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet is niet enkel te verstaan het tot stand brengen van een voorheen bestaande voorziening. Ook een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening kan het tot stand brengen van een voorziening in de zin van genoemde wetsbepaling inhouden, mits zulks in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert (Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 36 766, V-N 2003/38.25). Naar uit de omschrijving van de tot stand gebrachte voorzieningen blijkt, acht het Hof aannemelijk dat, gelet op artikel 2, lid 2, van de Verordening, sprake is van een verfraaiing en verbetering van de voorzieningen. De ervaring leert dat dit in het algemeen leidt tot een grotere aantrekkelijkheid van het desbetreffende gebied voor het publiek waardoor de bedrijfspanden in een dergelijk gebied - objectief bezien - in een voordeliger positie worden gebracht en als zodanig zijn gebaat. Belanghebbende heeft met hetgeen hij op dit punt heeft gesteld, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat te dezen op die ervaringsregel een uitzondering dient te worden gemaakt. Belanghebbendes stelling faalt mitsdien. Hieraan doet niet af dat de groenvoorzieningen, op instigatie van de ondernemers in het gebied, op een andere wijze zijn uitgevoerd dan oorspronkelijk was voorzien.

5. Belanghebbende heeft voorts aangevoerd dat voor de bepaling van het belaste object dient te worden uitgegaan van het adres dat op de nutsvoorzieningen is aangesloten, te weten het aan belanghebbende in eigendom toebehorende perceel f-straat 1 te Sluis. Vaststaat dat het onderhavige perceel is gelegen aan een straat binnen het gebied waar de onderhavige voorzieningen tot stand zijn gebracht. Het ligt derhalve in de rede dit perceel in de onderhavige baatbelasting te betrekken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2 van de Verordening door als belastbaar feit aan te merken het gelegen zijn van een onroerende zaak binnen het gebied zoals dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven. Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat een zodanige omschrijving van het belastbare feit in strijd is met enige rechtsregel.

6. Belanghebbende heeft nog gesteld dat ten onrechte de voorgevel van het perceel f-straat 1 als een zelfstandige onroerende zaak in aanmerking wordt genomen voor het heffen van baatbelasting. Deze stelling is in deze procedure van geen betekenis nu de bestreden aanslag uitsluitend betrekking heeft op het perceel a-straat 1.

7. Belanghebbende heeft ten slotte nog gesteld dat de parkeerplaatsen op de openbare weg die de gemeente als voorzieningen in het kader van de herinrichting van het onderhavige gebied heeft aangelegd ten onrechte niet in de onderhavige baatbelasting zijn aangeslagen. De baat is volgens belanghebbende gelegen in de omstandigheid dat de gemeente ter zake van het parkeren parkeerbelasting ontvangt.

8. Ingevolge artikel 222, lid 1, van de Gemeentewet kan een baatbelasting worden geheven, waarbij de lasten die zijn verbonden aan voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur worden omgeslagen over degenen die het genot hebben, krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, van een onroerende zaak die is gelegen in het gedeelte van de gemeente waarin die voorzieningen tot stand zijn gebracht. Hierin kan geen steun worden gevonden voor belanghebbendes stelling die er in feite op neerkomt dat de door de gemeente tot stand gebrachte voorzieningen op zich ook door een baatbelasting kunnen worden getroffen. Die stelling moet mitsdien worden verworpen.

9. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 8 oktober 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd.

(Van den Bogerd)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.