Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-11-2003, AN9182, BK-02/04467

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-11-2003, AN9182, BK-02/04467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 november 2003
Datum publicatie
2 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9182
Zaaknummer
BK-02/04467
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is verhoord door de Regiopolitie in verband met gewoonteheling en valsheid in geschrifte. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de zaak wilde bespoedigen om naar huis te kunnen en dat hij daarom voor het gemak tegenover de politie heeft verklaard dat hij geld aan transacties had overgehouden; deze verklaring trekt hij dan ook in. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende winst heeft behaald met de transacties en acht de latere verklaringen van belanghebbende niet geloofwaardig.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

vierde enkelvoudige belastingkamer

5 november 2003

nummer BK-02/04467

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 oktober 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen namens de Inspecteur mevrouw A. Van de zijde van belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging, verzonden op 17 september 2003 aan het adres a-straat 1 te Z, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 14 oktober 2003 is de enveloppe met de brief door de griffier van het Hof terugontvangen. Op de enveloppe was door een besteller van TPG Post vermeld dat de brief op 18 september 2003 tevergeefs was aangeboden op het adres van belanghebbende. De besteller heeft kennelijk een kennisgeving achtergelaten waarin stond vermeld dat de brief drie weken lang kon worden opgehaald op het postkantoor aan de b-straat in Z. Op 10 oktober 2003 is de brief door TPG Post terugzonden naar de afzender. Op de brief stond vermeld dat de brief niet was afgehaald. Uit bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Z ingewonnen inlichtingen is gebleken dat belanghebbende in ieder geval tot en met 16 oktober 2003 stond ingeschreven op het vorengenoemde adres. Bij brief per gewone post van 15 oktober 2003 is belanghebbende nogmaals uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de zaak. Bij faxbericht van 16 oktober 2003 aan het Hof heeft belanghebbende het verzoek gedaan om de zitting uit te stellen in verband met een tijdelijk verblijf in het buitenland en de noodzaak om de zaak persoonlijk toe te lichten. Bij brief van 17 oktober 2003 is door de griffier van het Hof aan belanghebbende medegedeeld dat geen uitstel zal worden verleend omdat het verzoek met de door belanghebbende vermelde reden veel te laat was ingediend, en voorts dat belanghebbende voor de zitting een schriftelijke reactie kon inzenden en zich ter zitting door een gemachtigde kon laten vertegenwoordigen. Op 21 oktober 2003 is vervolgens door het Hof een ongedateerde brief van belanghebbende ontvangen, primair met een herhaald verzoek om de zitting uit te stellen omdat het van groot belang was daarbij aanwezig te zijn en subsidiair met een nadere toelichting op het geschil.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. De door belanghebbende vermelde reden voor zijn verzoek om uitstel: een tijdelijk verblijf in het "buitenland", zonder meer, kan niet als een voldoende gewichtige reden voor een uitstel van een zitting worden aangemerkt. Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat een eventueel verblijf in het "buitenland" hem verhindert om de zitting bij te wonen. Onder deze omstandigheden moet het er daarom voor worden gehouden dat het de vrije keuze van belanghebbende is geweest om de zitting bij te wonen of in het "buitenland" verblijf te houden.

2. Bovendien laat de beperkte zittingscapaciteit van het Hof niet toe om in andere gevallen dan het geval dat belanghebbende in de onmogelijkheid verkeert dan wel dat het voor hem zeer bezwaarlijk is om een zitting bij te wonen, een verzoek om uitstel, kort voor de zitting, toe te staan.

3. Tegen belanghebbende is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van meldingen van het Meldpunt Ongebruikelijke Trans-acties. De meldingen hadden onder meer betrekking op een twintigtal Moneygramtransacties (Moneygrams) in de periode van 18 juli 1997 tot en met 20 maart 2000 vanuit de Verenigde Staten (hierna: de VS) naar Nederland. Op 12 december 2000 is belanghebbende verhoord door de Regiopolitie R in verband met gewoonteheling en valsheid in geschrifte.

4. Belanghebbende voerde in de betrokken periode een gezamenlijke huishouding met mevrouw B, die niet op zijn adres stond ingeschreven. B heeft de politie in opdracht van belanghebbende 35 Moneygrams gegeven. Hieruit bleek dat belanghebbende via deze Moneygrams vanaf februari 1997 tot december 2000 ƒ 360.590,68 van mevrouw C te Q (VS) had ontvangen. Op een rekening van de broer van belanghebbende was bovendien een bedrag van ƒ 12.000 gestort door C. Belanghebbende heeft verklaard dat de rekening op zijn verzoek was geopend. Belanghebbende heeft voorts via wisseltransacties in de betrokken periode ƒ 23.818,50 ontvangen.

5. Van de verhoren zijn een proces-verbaal en een rapport door de Regiopolitie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporings-dienst (hierna: FIOD-ECD) opgemaakt. Volgens het politierapport heeft belanghebbende verklaard voor de aanschaf van siertegels op beurzen en antiekmarkten prijsafspraken te maken, in overleg met een Amerikaanse opdrachtgever. Hij hanteerde hierbij een winstmarge van 100 percent. In het proces-verbaal van het ver-hoor van belanghebbende op 12 december 2000 staat vermeld dat belanghebbende volgens zijn verklaring ƒ 300.000 had ontvangen voor de aanschaf van de tegels, reis-, transportkosten en voor zijn winst. Belanghebbende heeft verder verklaard aan de handel in siertegels ongeveer ƒ 125.000 te hebben verdiend. Belangheb-bende verklaarde tevens zijn verdiensten uit tegelhandel bewust verzwegen te hebben voor de Dienst Sociale Zaken en Werk-gelegenheid te Z.

6. Van 11 december 1995 tot en met 1 mei 1998 heeft belang-hebbende een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ont-vangen. In 1997 genoot belanghebbende een bijstandsuitkering van ƒ 22.294 (ingehouden loonheffing ƒ 5.441). Voor dat jaar werd geen aangiftebiljet aan belanghebbende uitgereikt en geen aanslag vastgesteld. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.

7. Op basis van de onderzoeksgegevens werd door de FIOD-ECD de volgende omzet- en winstverdeling over de jaren 1997 tot en met 2000 gemaakt:

Omzet (netto) Winst

1997 ƒ 117.405 ƒ 38.500

1998 ƒ 132.359 ƒ 43.500

1999 ƒ 64.269 ƒ 20.000

2000 ƒ 70.375 ƒ 23.000

totaal ƒ 384.408 ƒ 125.000

8. Op basis van het vorenstaande werd aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 58.196 (€ 26.408) met toepassing van tariefgroep 2. In de aanslag is een bedrag van ƒ 2.327 (€ 1.056) aan heffingsrente begrepen.

9. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar werd de navorderingsaanslag in de onderhavige uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep ingesteld.

10. In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslag te-recht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur beves-tigend beantwoord. Tegen de heffingsrente heeft belanghebbende geen concreet bezwaar aangevoerd.

11. Belanghebbende stelt in deze procedure dat er sprake is geweest van een hobby en nooit van enig financieel gewin met een handel in siertegels. Hij ontving van vrienden in de VS geld om daarmee als vriendendienst (dure) siertegels te kopen voor hun verzameling. De vrienden bekostigden wel eens de reis- en verblijfskosten voor zijn reizen naar Q en zij betaalden de kleine onkosten die hij maakte met het zoeken naar de tegels. Op zijn verzoek heeft C schriftelijk verklaard dat de door haar verstrekte geldbedragen dienden voor de aanschaf van siertegels en voor reiskosten en dat belanghebbende geen geldelijk voordeel uit de tegeltransacties heeft genoten.

In zijn nadere stuk stelt belanghebbende dat hij na veertien uur te zijn verhoord de zaak wilde bespoedigen om naar huis te kunnen. Daarom en omdat de rechercheurs zo overtuigd waren van de juistheid van de hem verweten gedragingen, heeft hij voor het gemak verklaard geld aan de tegeltransacties te hebben overgehouden. Hij heeft zijn verklaring in volle vrijheid afgelegd zich niet bewust van de consequenties van zijn uitlatingen. Belanghebbende trekt de verklaring omtrent zijn verdiensten in.

12. De Inspecteur stelt, onder verwijzing naar de gedingstukken, dat voor het opleggen van de onderhavige navorde-ringsaanslag onder meer is uitgegaan van de eigen verklaring van belanghebbende.

13. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de periode 1997 tot en met 2000 ten minste ƒ 384.408 van C heeft ontvangen als vergoeding voor de door haar van belanghebbende gekochte siertegels en dat hij uit deze handel in siertegels in de bedoelde periode een winst van ten minste ƒ 125.000 heeft genoten. Het Hof verwijst hierbij in het bijzonder naar de verklaring die belanghebbende op 12 december 2000 tegenover de politie heeft afgelegd en naar het onderzoek van de FIOD-ECD naar de door belanghebbende in die periode ontvangen bedragen via wisseltransacties en zogenoemde Moneygrams.

14. Het Hof acht de later door belanghebbende tegenover de Inspecteur en in deze procedure afgelegde verklaringen in het licht van voormelde bewijsstukken niet geloofwaardig. Dit heeft eveneens te gelden voor de schriftelijke verklaring van C.

15. Uit het voorgaande vloeit voort dat belanghebbende niet de vereiste aangifte in de zin van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2003, hierna: AWR)) heeft gedaan en dat niet gebleken is dat de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

16. Gelet op de door belanghebbende van C ontvangen bedragen en zijn verklaring dat hij in de betrokken periode een winst van in totaal ƒ 125.000 heeft behaald, heeft de Inspecteur een redelijke schatting van het door belanghebbende in deze periode genoten inkomen gedaan.

17. Op grond van de regelgeving dienaangaande in de AWR is het Hof van oordeel dat de Inspecteur terecht de in geding zijnde heffingsrente in rekening heeft gebracht. Met het in rekening brengen van heffingsrente wordt beoogd een door belanghebbende genoten rentevoordeel weg te nemen. Belanghebbende heeft geen concrete grieven aangevoerd tegen de hoogte van de in rekening gebrachte heffingsrente. Aan het Hof zijn evenmin ambtshalve feiten gebleken die zouden moeten leiden tot vernietiging of vermindering van de rentebeschikking.

18. Op grond van al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 5 november 2003 door mr. Vierhout en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van den Bogerd.

(Van den Bogerd)

(Vierhout)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.