Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-11-2003, AO0432, BK-02/03883

Gerechtshof 's-Gravenhage, 05-11-2003, AO0432, BK-02/03883

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 november 2003
Datum publicatie
17 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0432
Zaaknummer
BK-02/03883

Inhoudsindicatie

buitengewone lasten; huurwaardeforfait

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

5 november 2003

nummer BK-02/03883

UITSPRAAK

op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.155.

1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 7 juli 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Het Hof heeft op 21 juli 2003 mondeling uitspraak gedaan. De voor partijen bestemde afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 4 augustus 2003 ter post bezorgd. Op 29 augustus 2003 is van belanghebbende een verzoek ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het daarvoor verschuldigde griffierecht ad € 43,50 is tijdig voldaan.

3. Vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar ongehuwd samen met haar tot haar huishouding behorende geestelijk en lichamelijk gehandicapte zoon A te Z. Zij ontving in dit jaar van de Sociale Verzekeringsbank een tot haar inkomen behorend persoonsgebonden budget.

3.2. Belanghebbende heeft in 1998 een nieuw te bouwen appartement te Q (hierna: het appartement) aangekocht dat primair is bestemd als therapieruimte voor haar zoon en voorts tijdelijk wordt verhuurd aan andere geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Zij heeft het appartement tijdens de bouw laten aanpassen voor rolstoelgebruik. Het appartement is ultimo juli 2000 aan belanghebbende opgeleverd. Het appartement is voorzien van een inventaris ter waarde van ƒ 25.000.

3.3. Belanghebbende heeft met haar zoon in het onderhavige jaar dertig keer tussen Z en Q op onregelmatige tijdstippen en niet in de weekeinden heen en weer gereisd, onder meer om bij de nieuwbouw van het appartement betrokken te zijn.

3.4. De woning te Z is belanghebbendes eigen woning die haar en A tot hoofdverblijf dient. In haar aangifte voor de inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen 2000 heeft zij voor de beide woningen een huurwaardeforfait aangegeven. De verhuuropbrengst van het appartement is, onder aftrek van kosten, aangegeven als inkomsten uit roerende zaken en onderverhuur.

3.5. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 22.624. Daarbij heeft zij op haar inkomen onder meer in mindering gebracht: ƒ 5.400 als kosten wegens het reizen tussen Z en Q, ƒ 4.628 (negatief) als inkomsten uit roerende zaken en ƒ 50.812, waarvan ƒ 38.599 kosten wegens bouwkundige aanpassingen aan het appartement ten behoeve van rolstoelgebruik, wegens buitengewone lasten.

3.6. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur deze posten niet of niet geheel in aftrek toegelaten, het aangegeven huurwaardeforfait voor het appartement verlaagd en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 63.155.

De Inspecteur is bij de berekening van het huurwaardeforfait van het appartement en de inkomsten uit roerende zaken er van uitgegaan dat na de oplevering het appartement belanghebbende gedurende 5 weken ter beschikking stond en dat het appartement 16 weken is verhuurd.

3.7. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Naar het Hof uit het beroepschrift van belanghebbende en het ter zitting verhandelde begrijpt, zijn tussen partijen uitsluitend in geschil de antwoorden op de navolgende vragen:

1. Komen de kosten van het reizen van Z naar Q in mindering op het inkomen;

2. Wat is de hoogte van huurwaardeforfait van het appartement dat in aanmerking moet worden genomen;

3. Vormen alle verbouwingkosten van ƒ 38.599 buitengewone lasten.

4.2. Deze vragen worden door de Inspecteur ontkennend en door belanghebbende bevestigend beantwoord.

4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

5. Conclusies van partijen

5.1. Het beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt

tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 22.624.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.578.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is niet aannemelijk gemaakt dat de kosten wegens reizen naar Q zijn gemaakt ter verwerving, inning en behoud van inkomsten. Zij vormen daarom geen aftrekbare kosten.

6.2. Nu belanghebbende en haar zoon de reizen naar Q tezamen hebben gemaakt, zijn deze kosten niet gemaakt in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen. De kosten kunnen derhalve niet in mindering op het inkomen worden gebracht.

6.3. De Inspecteur heeft de (negatieve) inkomsten uit roerende zaken gesplitst in een gedeelte dat kan worden toegerekend aan de onroerende zaak en een gedeelte dat kan worden toegerekend aan de roerende zaken, de inventaris van het appartement.

6.4. De inkomsten uit het appartement heeft de Inspecteur terecht berekend met toepassing van de regeling tijdelijke verhuur. De verhuuropbrengst bedroeg ƒ 4.912. Daarvan is 20 percent (ƒ 982) aangemerkt als een vergoeding voor de inventaris. Voorts heeft belanghebbende ƒ 1.006 aan verhuurkosten betaald. De Inspecteur heeft de zuivere inkomsten terecht vastgesteld op 3/4 van ƒ 4.912 -/- ƒ 982 -/- ƒ 1.006 is ƒ 2.193.

6.5. Ter zitting heeft de Inspecteur gesteld dat de zuivere inkomsten uit roerende goederen moeten worden berekend als volgt:

vergoeding voor inventaris ƒ 982

af: afschrijving 16/52 x 20 percent van ƒ 25.000 ƒ 1.538

zuivere inkomsten uit roerende goederen -/-ƒ 556

6.6. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur terecht het huurwaardeforfait van het appartement op ƒ 601 (5/52 x 2,05 percent van ƒ 305.000) vastgesteld.

6.7. De Inspecteur heeft van de ƒ 38.599 verbouwingskosten ƒ 5.000 in aftrek toegelaten. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur een hoger bedrag dan door hem in aanmerking is genomen op haar inkomen in mindering had moeten brengen.

6.8. Voor zover de grieven van belanghebbende aldus moeten worden verstaan dat een strikte toepassing van de ter zake geldende wettelijke bepalingen in het onderhavige geval leidt tot een onredelijke uitkomst, kunnen zij niet tot een ander oordeel leiden, omdat het de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet de beoordelen.

6.9. Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende cijferopstelling van het belastbaar inkomen (in guldens):

Looninkomsten 72.075

af: beroepskosten -3.538

---------

68.537

Huurwaardeforfait woning Z 2.487

Huurwaardeforfait woning Q 601

Inkomsten uit tijdelijke verhuur 2.193

Zuivere inkomsten uit roerende zaken -556

---------

73.262

Hypotheekrente -1.230

---------

Onzuiver inkomen 72.032

AFTREKPOSTEN

Premies voor lijfrente -1.200

Buitengewone lasten -17.213

af: drempel 8.787

----------

-8.426

---------

-9.626

----------

62.406

6.10. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient te worden beslist zoals hierna vermeld.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op

€ 10 wegens reiskosten. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 62.406,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 10, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld op 5 november 2003 door mr. Visser, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons, ter vervanging van de mondelinge uitspraak van 21 juli 2003.

(Salomons)

(Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.