Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-12-2003, AO0704, BK-02/03092

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-12-2003, AO0704, BK-02/03092

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 december 2003
Datum publicatie
22 december 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704
Zaaknummer
BK-02/03092
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 139, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 141, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 231

Inhoudsindicatie

Verordening Parkeerbelastingen Leiden 2000 met tarieven- en kostentabel en het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen zijn voldoende bekendgemaakt. Naheffingsaanslag parkeerbelastingen onmiskenbaar opgelegd namens het Hoofd van de sector Stadstoezicht. De parkeercontroleur was bevoegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste enkelvoudige belastingkamer

9 december 2003

nummer BK-02/03092

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., gevestigd te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar, belast met de heffing van parkeerbelastingen van de gemeente Leiden (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur ter zake van het parkeren met personenauto van het merk a met het kenteken 00-bb-00 op 10 december 2001 te 19:48 aan de C-straat te Leiden een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden met kenmerknummer xxxxxx opgelegd ten bedrage van ƒ 4 aan enkelvoudige belasting en ƒ 82 aan kosten, in totaal ƒ 86.

1.2. De tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 13 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

3. Verordening en besluiten

3.1. De gemeenteraad van de gemeente Leiden heeft in zijn openbare vergadering van 9 november 1999 de Verordening parkeerbelastingen 2000 met de daarvan deeluitmakende tarieven- en kostentabel (hierna: de Verordening parkeerbelastingen 2000) vastgesteld. De Verordening is bekendgemaakt in het in de gemeente Leiden gratis verspreide huis-aan-huisblad Leids Nieuwsblad in de rubriek Leiden Gemeenteberichten van 25 tot en met 31 december 1999. Als datum van inwerkingtreding is vermeld 1 januari 2000.

3.2. Door het college van Burgemeester en Wethouders is op 30 januari 2001 vastgesteld het besluit K.31.1. betreffende aanwijzing van terreinen, weggedeelten en tijdstippen voor betaald parkeren met als bijlage kaart VV00084 ter uitvoering van de Parkeerverordening 1999 en de geldende Verordening Parkeerbelastingen (hierna: het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen). Op de kaart zijn de gebieden aangewezen waar in de gemeente Leiden parkeerbelasting wordt geheven en waar parkeerplaatsen bestemd voor (autodate)-vergunningen zijn alsmede op welke tijdstippen daar tegen betaling van parkeerbelasting parkeren is toegestaan. Het Besluit is bekendgemaakt op 2 februari 2001 in het in de gemeente Leiden gratis verspreide huis-aan-huisblad Leids Nieuwsblad in de rubriek Leiden Gemeenteberichten van 3 tot en met 9 januari 2001. Als datum van inwerkingtreding is vermeld 9 februari 2001.

3.3. De Inspecteur heeft bij het verweerschrift overgelegd het Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar inzake parkeerbelastingen van 31 maart 1998 waarbij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet het Hoofd van de afdeling sector Stadstoezicht heeft aangewezen.

Dit Besluit is bekendgemaakt op 3 april 1998 in het in de gemeente Leiden gratis verspreide huis-aan-huisblad Leids Nieuwsblad in de rubriek Leiden Gemeenteberichten van 4 tot en met 10 april 1998.

3.4. De Inspecteur heeft verder overgelegd het Aanwijzingsbesluit invorderingsambtenaar inzake parkeerbelastingen van

31 maart 1998 waarbij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden als gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet het Hoofd van de afdeling sector stadstoezicht van de gemeente Leiden heeft aangewezen. Dit Besluit is bekendgemaakt op 3 april 1998 in het in de gemeente Leiden gratis verspreide huis-aan-huisblad Leids Nieuwsblad in de rubriek Leiden Gemeenteberichten van 4 tot en met 10 april 1998.

3.5. Het Hoofd van de sector Stadstoezicht heeft op 1 december 1999 besloten medewerkers van die sector, onder welke medewerkers ook mevrouw D behoort, te machtigen namens haar op te treden als controleambtenaar voor het opleggen van naheffingsaanslagen en als heffingsambtenaar voor de afhandeling van bezwaarschriften aan te wijzen. Dit Besluit is bekendgemaakt in het in de gemeente Leiden gratis verspreide huis-aan-huisblad Leids Nieuwsblad in de rubriek Leiden Gemeenteberichten van 18 tot en met 24 december 1999.

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Bij een controle op 10 december 2001 te 19.48 uur is door een parkeercontroleur geconstateerd dat een personenauto van het merk a met het kenteken 00-bb-00 op 10 december 2001 te 19:48 uur aan de C-straat te Leiden stond geparkeerd zonder dat daarvoor de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan.

4.2. Deze locatie is blijkens het onder 3.2 genoemde besluit aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, maandag tot en met zondag van 00.00 uur tot 24.00 uur. Op de parkeerapparatuur aanwezig aan de C-straat staat vermeld dat gedurende de genoemde tijdstippen parkeerbelasting is verschuldigd en dat donderdag de vaste koopavond is.

4.3. Vervolgens is aan belanghebbende op voornoemde datum en tijdstip de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. In geschil is het antwoord op de vraag of aan belanghebbende terecht de voormelde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen is opgelegd, welke vraag door de Inspecteur bevestigend en door belanghebbende ontkennend wordt beantwoord.

5.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

5.2.1. De Verordening parkeerbelastingen 2000 en het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen, heffingsambtenaar en invorderingsambtenaaar zijn niet bekendgemaakt overeenkomstig de in de Gemeentewet gestelde eisen.

Belanghebbende heeft in zijn bezwaar- en beroepschrift aan de Inspecteur verzocht een aantal gegevens betreffende de bekendmaking van de diverse aanwijzingsbesluiten over te leggen. Deze heeft daaraan niet voldaan.

Aan de Verordening en de bijbehorende besluiten dient derhalve verbindende kracht te worden ontzegd.

Niet is vermeld dat een afschrift van de Verordening verkrijgbaar is. Hetzelfde geldt voor de bekendmaking van het mandaatbesluit van het Hoofd van de sector Stadstoezicht aan de medewerkers van die sector.

De parkeercontroleur was niet bevoegd.

5.2.2. Belanghebbende heeft zijn grief met betrekking tot het ontbreken van de raming en onderbouwing van de kosten die bij de naheffingsaanslag in rekening zijn gebracht ter zitting ingetrokken.

5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

5.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de parkeerbelasting ter zake van het parkeren met het in 4.1 genoemd voertuig op het daar genoemde tijdstip niet heeft voldaan. De grieven van belanghebbende zijn gericht tegen de geldigheid van de Verordening en diverse daarbij behorende besluiten.

7.2. Belanghebbende heeft gesteld dat de Verordening Parkeerbelastingen 2000 niet volgens de eisen van de Gemeentewet is bekendgemaakt omdat in de bekendmaking in het Leids Nieuwsblad niet is vermeld dat een ieder op verzoek een afschrift daarvan als bedoeld in artikel 141 van de Gemeentewet kan krijgen. Voor een bekendmaking op de door artikel 139 van de Gemeentewet voorgeschreven wijze is voldoende dat in de bekendmaking vermeld wordt dat de Verordening of het Aanwijzingsbesluit voor een ieder ter inzage ligt of dat wordt vermeld dat deze op verzoek verkrijgbaar is. De Gemeentewet stelt niet de eis dat beide mogelijkheden tot kennisname van de tekst van de Verordening in de bekendmaking worden vermeld en ook niet dat de verkrijging kosteloos is (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 1999, nr. 33.663, BNB 1999/270*).

In de in 3.1 vermelde bekendmaking is vermeld dat de aldaar genoemde verordeningen waaronder dus ook de Verordening Parkeerbelastingen 2000 kosteloos ter inzage ligt in de bibliotheek van het stadhuis en van het Stadsbouwhuis. Niet is bestreden dat daaraan ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Aldus is sprake van een voldoende bekendmaking. De Verordening is op 1 januari 2000 in werking getreden.

7.3. De Inspecteur heeft overgelegd een voorstel, neergelegd in een concept-Verordening tot wijziging van de tarieven- en kostentabel die deel uit maakt van de Parkeerverordening 2000, waarbij artikel 1, onder III, 6e gedachtenstreepje (tarief autodatevergunning) wordt gewijzigd van ƒ 240 in ƒ 120. Het voorstel is van 13 juni 2000 en draagt het kenmerk BOWO 6/00.0572. Daarbij is de concept-Verordening van 4 juli 2000 gevoegd. De Inspecteur heeft geen kopie overgelegd van de gewijzigde Verordening of uit een besluit dat dit voorstel op deze wijze is overgenomen en ook niet van de bekendmaking. Deze omstandigheden zijn evenwel voor het onderhavige geding niet van belang nu te dezen niet is gesteld of aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het kader van een 'autodate' heeft geparkeerd.

7.4. Het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen is eveneens voldoende bekendgemaakt. In de in 3.2 vermelde bekendmaking is vermeld dat het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen inclusief de notitie die aan de wijziging ten grondslag heeft gelegen ter inzage ligt in de bibliotheek van het Stadhuis en het Stadbouwhuis. Het Hof gaat ervan uit - nu ter zake niets over het in rekening brengen van kosten is vermeld - dat die inzage kosteloos is. Niet bestreden is dat aan de ter inzagelegging ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Aldus is sprake van een voldoende bekendmaking. Het besluit aanwijzing terreinen en tijdstippen is op 9 februari 2001 in werking getreden.

7.5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeercontroleur niet bevoegd was tot het opleggen van de naheffingsaanslag.

7.6. Ingevolge artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet geschieden heffing en invordering van gemeentelijke belastingen, waaronder de onderwerpelijke parkeerbelastingen, met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Ingevolge artikel 11, lid 1, van de Awr is de bevoegdheid een aanslag vast te stellen toegekend aan de inspecteur. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheid de aanvankelijk te weinig geheven belasting na te heffen ingevolge artikel 20 van de Awr. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel 231 van de Gemeentewet is de gemeenteambtenaar die is belast met de heffing van gemeentelijke belastingen de voor het opleggen van een (naheffings)aanslag in de gemeentelijke belastingen bevoegde inspecteur. Blijkens de onder 3.3 en 3.4 vermelde aanwijzingsbesluiten van 31 maart 1998 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden het Hoofd van de sector Stadstoezicht (hierna: het Hoofd) aangewezen als de ambtenaar aan wie de wetgever de bevoegdheden van de inspecteur, zoals neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft geattribueerd. Deze heeft op zijn beurt ambtenaren die in dienst zijn bij deze sector aangewezen om in zijn naam controlewerkzaamheden uit te oefenen, aanslagen en naheffingsaanslagen op te leggen en voor de afhandeling van bezwaarschriften. Het Hof heeft geen reden te veronderstellen dat de tekst van het besluit dat op het door de Inspecteur overgelegde aanbiedingsformulier staat niet overeenkomt met het door het eerder genoemde Hoofd genomen besluit.

7.7. In de onder 3.5 vermelde bekendmaking is vermeld dat de aanwijzing ter inzage ligt in de bibliotheek van het Stadhuis, het Stadsbouwhuis en bij het bureau Sector Stadstoezicht. Het Hof gaat ervan uit - nu ter zake over het in rekening brengen van kosten niets is vermeld - dat die inzage kosteloos is. Niet bestreden is dat aan de ter inzagelegging ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Aldus is sprake van een voldoende bekendmaking. De aanwijzing is na de bekendmaking in werking getreden.

7.8. Het Hof hecht geloof aan de stelling van de Inspecteur dat de betreffende ambtenaren inderdaad allen zijn aangewezen bij besluit en acht het te ver gaan om de eis te stellen dat deze ambtenaren met name worden genoemd in de bekendmaking in het huis-aan-huisblad.

7.9. Blijkens het biljet waaruit van het opleggen van de onderwerpelijke naheffingsaanslag blijkt, is deze onmiskenbaar opgelegd namens het Hoofd van de sector Stadstoezicht van de gemeente Leiden, de ambtenaar aan wie de wetgever de bevoegdheden van de inspecteur, zoals neergelegd in de Awr, heeft geattribueerd. Van een onbevoegdheid van een ambtenaar is niet gebleken.

7.10. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 9 december 2003 door mr. Van Walderveen. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Postema.

W.g. Postema, Van Walderveen.

Aangetekend aan

partijen verzonden: 9 december 2003.

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

nummer BK-02/03092 blz. 8/8