Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2003, AO1828, BK-02/03292
Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2003, AO1828, BK-02/03292
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 december 2003
- Datum publicatie
- 16 januari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1828
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AS5797
- Zaaknummer
- BK-02/03292
Inhoudsindicatie
premieplichtige voor de premie volksverzekeringen; artikel 12 Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste enkelvoudige belastingkamer
23 december 2003
nummer BK-02/03292
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Particulieren/Ondernemingen P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.988. Belanghebbende is met ingang van 1 juli 1999 als niet verzekerd voor de volksverzekeringen aangemerkt. Het premie-inkomen voor de volksverzekeringen is op ƒ 37.994 vastgesteld.
1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 21 oktober 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek van de zaak heropend en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft in 1999 als technicus-stuurman inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten. In de periode 1 januari 1999 tot en met 30 juni 1999 is hij in dienstbetrekking werkzaam voor de in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV. De werkzaamheden zijn in de periode van 1 januari tot 10 april 1999 in Nederland verricht. In de periode van 10 april tot en met 30 juni 1999 is belanghebbende in opdracht van de voormelde werkgever feitelijk in Brazilië werkzaam geweest.
3.2. Met ingang van 1 juli 1999 tot ten minste het einde van het kalenderjaar is belanghebbende in loondienst getreden van de in Verenigde Staten gevestigde B limited. Vanaf die datum heeft hij zijn werkzaamheden in Brazilië verricht.
3.3. De Inspecteur heeft zich bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar ter zake van de heffing van volksverzekeringen op het standpunt gesteld dat belanghebbende vanaf 1 juli tot en met 31 december 1999 niet als premieplichtige kan worden aangemerkt.
3.4. Belanghebbende heeft ter zitting een brief van de Belas-tingdienst/ondernemingen Rotterdam met dagtekening 20 juli 1999 ter zitting overgelegd. Voor zover hier van belang luidt deze brief als volgt:
"In de diverse gesprekken hebben we de wijziging van artikel 12, lid 1 van het KB 746 besproken. Daarbij ontstond er onduidelijkheid over het woord "uitsluitend" in de laatste volzin. Wat is de beoordeling geweest om dit op te nemen. In de toelichting op het KB 746 is niets terug te vinden, waarom het woord "uitsluitend" opgenomen is. Reden voor mij om de vraag te leggen aan de kennisgroep premie volksverzekeringen/Waz.
Het opnemen van het woord "uitsluitend" in de laatste volzin is slechts een verduidelijking van genoemd artikel. Het beoogt materieel gezien geen wijziging ten opzichte van artikel 10, lid 1 KB 164 (tekst 1997).
Dit houdt dus in dat een belanghebbende die aan de voorwaarden van de eerste volzin van zowel artikel 10, lid 1 KB dan wel artikel 12, lid 1 KB 746 voldoet en naast de dienstbetrekking voor een in Nederland wonende of gevestigde werkgever, bijvoorbeeld in dienstbetrekking staat tot een werkgever ter plaatse, deze belanghebbende niet tot de kring der verzekerden volksverzekeringen behoort. Uiteraard moet zo iets wel uit de aangifte en andere bescheiden blijken."
3.5. De Inspecteur heeft in het kader van de na de zitting gevoerde briefwisseling bij brief van 27 oktober 2003 zijn standpunt nader toegelicht. De inhoud van deze brief luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Mijn reactie is als volgt:
- De voormelde brief geeft, na overleg met de schrijver, inderdaad de visie van de kennisgroep premieheffing weer.
- Deze visie ziet, gezien de inhoud van de brief, toe op een situatie waarbij "gelijktijdig" sprake is van een dienstbetrekking tot een in Nederland wonende of gevestigde werkgever en een werkgever ter plaatse (in casu een buitenlandse werkgever).
- In het geval van belanghebbende is geen sprake van gelijktijdige dienstbetrekkingen doch van "opeenvolgende" dienstbetrekkingen".
3.6. De Inspecteur heeft op grond van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 januari 2003,
nr. CPP2002/1664M, bij ambtshalve verleende vermindering, uitgaande van een tijdsevenredige herleiding van het premiemaximum, het premie-inkomen nader vastgesteld op ƒ 32.886, het bedrag van de premie volksverzekeringen verminderd tot ƒ 7.117.
3.7. Tussen partijen bestaat geen geschil omtrent de hoogte van het belastbare inkomen en het standpunt dat de verzekerings- en de premieplicht van belanghebbende louter dient te worden bepaald aan de hand van de Nederlandse wet- en regelgeving.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de periode vanaf 10 april 1999 tot en met 30 juni 1999 als premieplichtige voor de heffing van de premies volksverzeke-ringen kan worden aangemerkt, zoals de Inspecteur staande houdt en welke vraag belanghebbende in ontkennende zin beantwoordt.
4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt
- zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij vanaf 10 april 1999 niet langer premieplichtig is. Daartoe heeft hij verwezen naar het bepaalde in artikel 12, van het Besluit uitbreiding en beperking verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB) en de brief van de Belastingdienst zoals hiervoor onder 3.4 vermeld.
4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Wel heeft de Inspecteur nadat belanghebbende beroep had ingesteld de aanslag premieheffing volksverzekeringen op basis van het arrest van de Hoge Raad 14 maart 2001, nr. 35 593, V-N 2001/17.5 en het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 januari 2003, nr. CPP2002/1664M, de aanslag ambtshalve herzien en verminderd tot ƒ 7.117.
4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen rusten verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden aanslag en tot vermindering van het te betalen bedrag premie volksverzekeringen tot ƒ 3.699.
5.2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag zoals deze na ambtshalve verleende vermindering nader is vastgesteld.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Naar luid van artikel 12 BUB 1999 is "Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen (is) de persoon die in Nederland woont en die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid uitsluitend wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever."
6.2. Partijen houdt verdeeld de vraag welke betekenis daarbij aan het woord "uitsluitend" dient te worden gegeven, en wel in dier voege dat ook in de situatie van belanghebbende die voor de periode vanaf 10 april tot 30 juni 1999 slechts voor een in Nederland gevestigde werkgever in het buitenland, niet zijnde een EG/EER- of verdragsstaat, werkzaam is geweest sprake is van een verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen.
6.3. Naar 's Hofs oordeel is het standpunt van de Inspecteur zoals deze na de ambtshalve verleende vermindering luidt rechtens juist. Daartoe verwijst het Hof naar de uitdrukkelijke bedoeling van het kabinet, zoals deze naar voren komt uit de parlementaire behandeling van de nota van toelichting op de wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989, KB 164, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995/96, 24 754, nr. 1, in het bijzonder Hoofdstuk 5.2 Standpunt kabinet. Voorts is het vorenstaande in overeenstemming met zowel de bewoordingen als de ratio leges van voormeld artikel 12 BUB, te weten een voldoende bescherming uit hoofde van de sociale zekerheid te bieden aan Nederlandse ingezetenen, ook in de situatie dat zij buiten Nederland werkzaam zijn.
6.4. Anders dan belanghebbende verdedigt kan naar 's Hofs oordeel de onder 3.4 vermelde brief van de Belastingdienst redelijkerwijs niet aldus worden uitgelegd dat de Belastingdienst, zulks in afwijking van het hetgeen hiervoor onder 6.3 is weergegeven, van mening is dat belanghebbende niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen in de periode vanaf
10 april tot en met 30 juni 1999. Dat de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag een onredelijk standpunt zou hebben ingenomen dan wel in strijd met een of meer in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk bestuur zou hebben gehandeld, is door belanghebbende niet met feiten of omstandigheden geschraagd.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk te dezen aan de Inspecteur zodat moet worden beslist zoals hierna vermeld.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 805 wegens beroepsmatig verleende bijstand (2 1/2 punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag voor zover betrekking hebbende op de premie volksverzekeringen tot een bedrag van ƒ 7.117;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 december 2003 door mr. Van Walderveen. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons.
(Salomons)
(Van Walderveen)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-02/03292 blz. 6/6