Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-05-2003, AO1914, BK-02/02187

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-05-2003, AO1914, BK-02/02187

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Gebruik van de openbare weg tijdens schorsing van kenteken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

elfde enkelvoudige belastingkamer

16 mei 2003

nummer BK-02/02187

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 21 februari 2001 tot en met 20 februari 2002 alsmede tegen een beschikking als bedoeld in artikel 67g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur A, tot bijstand vergezeld door B en C.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie van 16 oktober 2000, datum afgifte deel II, tot en met 29 januari 2002 houder geweest van de personenauto van het merk X met kenteken NN-00-NN (hierna: het motorrijtuig).

2. Het motorrijtuig stond in het kentekenregister van 10 november 2000 tot en met 19 juli 2001 als geschorst geregistreerd in verband met een reparatie van het motorrijtuig. Voorts stond het motorrijtuig in het kentekenregister vanaf

30 augustus 2001 geschorst in verband met een voorgenomen verkoop van het motorrijtuig door belanghebbende. Belanghebbende heeft het motorrijtuig vervolgens op een nabij zijn woonhuis gelegen parkeerplaats te Z te koop aangeboden. Het motorrijtuig is uiteindelijk op 29 januari 2002 aan een opkoper verkocht.

3. Op 22 januari 2002 heeft belanghebbende een vooraankondiging ontvangen van een aan hem op te leggen naheffingsaanslag over het tijdvak 21 februari 2001 tot en met 20 februari 2002 op basis van artikel 35 wegens het op 8 januari 2002 constateren van gebruik van de openbare weg, a-straat te P, tijdens de schorsing. Een en ander onder aftrek van de betaalde belasting op aangifte over de periode 20 juli 2001 tot en met 29 augustus 2001. De van belanghebbende nageheven belasting bedraagt € 740. Vervolgens is de naheffingsaanslag met dagtekening 21 februari 2002 opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van deze naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking op de voet van de artikelen 67c en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan belanghebbende een verzuimboete van € 740 opgelegd (hierna: de boetebeschikking).

4. Na tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gemaakt bezwaar is de naheffingsaanslag in verband met het beëindigen van het houderschap beperkt tot de periode 21 februari 2001 tot en met 29 januari 2002 en dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 687. Ook de boetebeschikking is verminderd tot een bedrag van € 687.

5. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd, alsmede het antwoord op de vraag of de boete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.

6. Belanghebbende baseert zijn standpunt - zakelijk weergegeven - op het volgende. Toen hij de vooraankondiging ontving was hij stomverbaasd dat er in stond dat zijn motorrijtuig op de a-straat in P stond. Hij wist niet beter dan dat zijn motorrijtuig vlak bij zijn huis stond geparkeerd. Inderdaad bleek zijn motorrijtuig in P te staan; het was opengebroken en stond daar met kapotte bedrading. Hij wist overigens niet dat een te koop staand motorrijtuig tijdens de schorsing niet op een parkeerterrein mocht staan.

7. Motorrijtuigenbelasting is verschuldigd ter zake van het houden van een motorrijtuig. De belasting moet worden voldaan door degene die bij de aanvang van het tijdvak van drie maanden houder van het motorrijtuig is. Als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het kenteken is gesteld in het op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister.

8. In geval met een motorrijtuig gedurende zekere tijd niet van de weg gebruik wordt gemaakt, kan de geldigheid van het kenteken worden geschorst.

9. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet, kan, bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994, de belasting worden nageheven. Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet, wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Ingevolge artikel 35, derde lid, van de Wet, wordt, indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van het tijdvak waarover wordt nageheven niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, over dat gedeelte de belasting niet geheven.

Voor personenauto's geldt als gebruik van de weg zowel een rijden als een stilstaan op de weg.

10. Belanghebbende heeft ervoor gekozen zijn motorrijtuig tijdens de schorsing op een parkeerplaats nabij zijn huis te plaatsen en het aldaar te koop aan te bieden met het risico dat het voertuig gestolen zou worden. Het is aan een belastingplichtige die gebruik wil maken van een schorsingsregeling om de schorsingsvoorwaarden tot zich te nemen en die na te leven. Met het niet naleven van deze voorwaarden heeft belanghebbende het risico aanvaard dat hem een naheffingsaanslag zou worden opgelegd.

11. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat ten tijde van de controle met het motorrijtuig gebruik van de weg is gemaakt.

Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen kan de stelling van belanghebbende dat het motorrijtuig gedurende een gedeelte van het tijdvak van naheffing bij de garage ter reparatie stond hem niet baten. De Inspecteur heeft de belasting terecht nageheven.

12. Voorts is het Hof van oordeel dat de Inspecteur, gelet op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de boete terecht heeft vastgesteld op het belopen bedrag. Naar 's Hofs oordeel is de boete passend en geboden vanuit het oogpunt van norminscherping.

13. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

14. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld op 16 mei 2003 door mr. Sanders en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Nederveen.

(Nederveen)

(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.