Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-12-2003, AO2816, BK-02/03193

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-12-2003, AO2816, BK-02/03193

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 december 2003
Datum publicatie
2 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2816
Zaaknummer
BK-02/03193
Relevante informatie
Wet verontreiniging oppervlaktewateren [Tekst geldig vanaf 22-12-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-12-22] art. 20

Inhoudsindicatie

Aanslag verontreinigingsheffing opgelegd op basis van rubriek 44 Tabel afvalwatercoëfficiënten behorend

bij Verordening.

In hoeverre dient de vervuilingswaarde van het bedrijf te worden bepaald met behulp van de

in deze rubriek 44 (overige bedrijven) vermelde afvalwatercoëfficiënten van 0,023 v.e. per

kubieke meter

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

3 december 2003

nummer BK-02/03193

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 30 november 2001 voor het jaar 1998 een aanslag in de verontreinigingsheffing opgelegd naar een heffingsmaatstaf van 742,3 vervuilingseenheden (hierna: v.e.). Deze aanslag heeft, na verrekening van een voorlopige aanslag van ƒ 12.331,20, een beloop van ƒ 53.050,58.

1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak door de Inspecteur verminderd tot een, berekend naar een heffingsmaatstaf van 261,9 v.e.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

2.3. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Verordening

De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van P (hierna: Hoogheemraadschap) heeft in zijn openbare vergadering van 21 november 1996 vastgesteld de Verordening verontreinigingsheffing P (hierna: Verordening). De Verordening is - voor zover hier van belang - gewijzigd bij besluit van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap in zijn openbare vergadering van 12 maart 1998, goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 6 april 1998, nr. DWM/153689. De Verordening en de wijziging daarop zijn in werking getreden op 1 januari 1997 respectievelijk op 27 maart 1998.

Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op 19 december 1996 bekendgemaakt in een aantal plaatselijke bladen, onder de vermelding dat de Verordening tot 14 maart 1997 voor een ieder ter inzage lag ter secretarie van het Hoogheemraadschap van P. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de wijziging van de Verordening op 26 maart 1998 bekendgemaakt in een aantal plaatselijke bladen, onder vermelding dat het besluit tot 20 juni 1998 voor een ieder ter inzage lag ter secretarie van het Hoogheemraadschap. De aldus gewijzigde Verordening is bij brief van 18 maart 1998 ter kennis gebracht aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland, welk college bij brief van 6 april 1998 te kennen heeft gegeven het besluit voor kennisgeving te hebben aangenomen.

De Verordening luidt - voor zover thans van belang - als volgt:

"Artikel 8

1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens met inachtneming van de in Bijlage I van deze verordening opgenomen voorschriften.

De ambtenaar belast met de heffing kan bij een voor bezwaar vatbare beschikking:

a. beslissen op een aanvraag van de heffingplichtige om af te mogen wijken van de in Bijlage I, onderdeel A, genoemde voorschriften;

b. nadere of afwijkende voorschriften geven met betrekking tot de in Bijlage I, onderdeel A, hoofdstuk 2, genoemde technische aspecten, te weten de aanzuigsnelheid, het monstervolume en het minimum aantal deelmonsters per etmaal;

c. nadere of afwijkende voorschriften geven met betrekking tot de in Bijlage I, onderdeel B, genoemde analysevoorschriften mits deze leiden tot eenzelfde uitkomst

2. De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in het derde lid.

3. Op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting, bemonstering en analyse geschieden in afwijking van het bepaalde in het tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. In zijn beschikking geeft de ambtenaar belast met de heffing in betrekking tot:

a. de afvalstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

b. het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

c. de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden per etmaal over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

d. het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan die beschikking van toepassing is.

4. Zolang een op de voet van het derde lid genomen beschikking niet onherroepelijk is komen vast te staan, dienen niettemin de daarin gegeven voorschriften te worden nagekomen.

Artikel 9

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 kan het aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte worden berekend met toepassing van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien:

a. toepassing van die tabel niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 1.000 danwel - voorzover het in de tabel onder 5, 13b, 36a en 44 vermelde rubrieken betreft - niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden van meer dan 100, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, en

b. berekening op de voet van artikel 8 niet leidt tot een aantal vervuilingseenheden dat zowel ten minste 25% als ten minste 125 vervuilingseenheden hoger uitkomt dan bij een berekening met toepassing van die tabel.

2. Indien aannemelijk wordt gemaakt dat berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 8, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

3. Met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde aanvraag is het bepaalde in artikel 8, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.".

De teksten van de Verordening, van de daarbij behorende bijlagen en van de wijziging behoren in kopie tot de stukken van het geding.

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Belanghebbende biedt diensten aan op het gebied van thermen, beauty, massage en thalassotherapie en bezigt daarvoor dompel-, hydromassage-, kruiden-, sauna-, sneeuw/vries- stoom-, voeten/wissel-, zoutwater- en zwembaden, whirlpools, stort- en neveldouches, schoonheids-, kap- en bruiningssalons, cavitosonic-, scrub-, stille rust- en thalassoruimten, een tv-kamer, alsmede een restaurant à la carte en biedt verblijfsfaciliteiten ten behoeve van meerdaagse arrangementen.

4.2. Belanghebbende gebruikte in 1998 in totaal 32.328 m3 water. Zij heeft in 1998 het afvalwater niet gemeten, bemonsterd en geanalyseerd.

4.3. In april 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende er telefonisch op geattendeerd, dat zij het afvalwater moet meten, bemonsteren en analyseren. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met de mededeling een bedrijf te kennen dat dit kan uitvoeren.

4.4. Belanghebbende heeft de Inspecteur op 25 juni 2001 gevraagd de metingen, bemonstering en analyse te komen uitvoeren. Op 26 juni 2001 heeft de Inspecteur belanghebbende laten weten, dat deze door belanghebbende zelf of door een derde in diens opdracht moeten worden uitgevoerd. Daarbij heeft de Inspecteur erop gewezen dat een verzoek kan worden ingediend om, op basis van artikel 8, derde lid, van de Verordening, te mogen volstaan met meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal representatieve etmalen. De Inspecteur heeft belanghebbende daartoe een aanvraagformulier gezonden.

4.5. Belanghebbende heeft vervolgens in de maanden februari tot en met mei 2002 A van ingenieursbureau B (hierna: B) een afvalwateronderzoek laten uitvoeren, zonder de Inspecteur een beschikking, op grond van artikel 8, derde lid, van de Verordening te vragen.

4.6. De onderhavige aanslag is aan belanghebbende opgelegd op basis van rubriek 44 van de Tabel afvalwatercoëfficiënten behorend bij de Verordening (hierna: de Tabel).

4.7. Op 12 december 2001 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft op 7 februari 2002 een hoorzitting plaatsgevonden en heeft een medewerker van de technische dienst van de Inspecteur het bedrijf van belanghebbende bezocht. Het in één geschrift vervatte verslag van de hoorprocedure en het bedrijfsbezoek is op 18 maart 2002 aan belanghebbende gezonden.

4.8. Op het bedrijf van belanghebbende zijn twaalf deelstromen van afvalwater te onderscheiden, die sinds 18 februari 2002 ieder individueel worden gemeten. Het afvalwater van vijf deelstromen wordt verzameld in een vuilwatertank, alvorens te worden geloosd. De vervuilingswaarde van het uit de vuilwatertank geloosde water is door B gedurende een week bemonsterd en geanalyseerd.

4.9. De Inspecteur heeft zich bij de berekening van de vervuilingswaarde van de onder 4.8 bedoelde vijf deelstromen bij zijn uitspraak op het bezwaarschrift gebaseerd op de desbetreffende meet- en bemonsteringsresultaten. Daarnaast is de Inspecteur akkoord gegaan met het niet toekennen van een vervuilingswaarde aan de deelstromen 'watergoot' en 'overloop buffer', omdat aannemelijk is dat deze deelstromen niet of nagenoeg niet vervuild door belanghebbende worden geloosd.

4.10. Inzake de overige vijf deelstromen, hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken. Het ingenomen water van deze deelstromen wordt gebruikt voor de douches, de toiletten, de kapsalon en de schoonheidssalon, door belanghebbende aangeduid als 'Boiler Net 23' en 'Koud water net'. Deze deelstromen vertegenwoordigen een watergebruik van 10.000 kubieke meter. De vervuilingswaarde van deze deelstromen is bij de bestreden uitspraak bepaald met behulp van de in rubriek 44 (Overige bedrijven) van de Tabel vermelde afvalwatercoëffiënt van 0,023 v.e. per kubieke meter gebruikt water.

4.11. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak van 31 mei 2002 de aanslag opnieuw vastgesteld op 261,9 v.e..

4.12. Bij besluit van 3 februari 1998 van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van P is als heffingsambtenaar als bedoeld in artikel 123, lid 3, onderdeel b, van de Waterschapswet aangewezen het hoofd van de afdeling Belastingen. Deze heeft de onderhavige aanslag opgelegd. Bij besluit van 9 september 2003 van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van P is als heffingsambtenaar aangewezen de Afdelingsmanager Financiën en Belastingen. De bestreden uitspraak met dagtekening 31 mei 2002 is gedaan door de Afdelingsmanager Financiën en Belastingen.

5. Omschrijving geschil en standpunten van

partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag in hoeverre de vervuilingswaarde van het bedrijf van belanghebbende dient te worden bepaald met behulp van de in rubriek 44 (Overige bedrijven) vermelde afvalwatercoëfficient van 0,023 v.e. per kubieke meter.

5.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de vervuilingswaarde voor het geheel dient te worden bepaald naar een afvalwatercoëfficiënt van 0,0010 per kubieke meter verbruikt water. Zij gaat daarbij - rekening houdende met een verdampingspercentage van 15 - uit van een netto waterverbruik van 27.479 kubieke meter.

5.3. Belanghebbende stelt zich subsidiair nader op het standpunt dat het bedrijf valt onder de categorie "Zwem- en badinrichtingen" als bedoeld in rubriek 40A van de Tabel en dat mitsdien moet worden uitgegaan van een afvalwatercoëfficiënt van 0,004 v.e. per kubieke meter verbruikt water.

5.4. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en zich op het standpunt gesteld dat, behoudens de onder 4.8 en 4.9 bedoelde deelstromen, de vervuilingswaarde dient te worden bepaald op basis van de afvalwatercoëfficiënt voor de categorie "Overige bedrijven" van 0,023 v.e. per kubieke meter gebruikt water.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk primair tot vermindering van de aanslag, berekend naar een vervuilingswaarde van 27,5 v.e. en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een vervuilingswaarde van 129,3 v.e.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Blijkens het onder 4.13 vastgestelde is de bestreden uitspraak onbevoegdelijk gedaan door de Afdelingsmanager Financiën en Belastingen. Reeds op die grond zou de uitspraak moeten worden vernietigd. Dit zou betekenen dat het Hof de zaak terugwijst naar de Inspecteur voor het opnieuw doen van uitspraak op het bezwaar. Uit de stellingname in deze zaak door de Inspecteur is niet gebleken dat die uitspraak anders zal luiden dan hij thans luidt, te meer daar de nieuwe uitspraak, gelet op het onder 4.12 vermelde besluit van 9 september 2003, wederom door dezelfde functionaris zal worden gedaan. Om proceseconomische redenen zal het Hof daarom thans de zaak aan zich houden en afdoen. Belanghebbende is daardoor immers, gelet op het vorenoverwogene, niet in haar belangen geschaad.

7.2. Het beroep van belanghebbende op het rechtzekerheids- dan wel het gelijkheidsbeginsel faalt nu het door belanghebbende bedoelde vergelijkbare geval niet binnen het ambtsgebied van de Inspecteur valt en deze niet kan worden gebonden door het handelen van een andere inspecteur en voorts de Inspecteur evenmin gebonden is aan de normen die andere inspecteurs hanteren.

7.3. Ingevolge artikel 8 van de Verordening wordt het aantal v.e. van zuurstofbindende en andere stoffen van een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens.

7.4. In afwijking van vorengenoemde bepaling kan ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Verordening het aantal v.e. van zuurstofbindende stoffen worden berekend met toepassing van de Tabel, mits die toepassing niet leidt tot een aantal v.e. van meer dan 1.000 en berekening met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens niet leidt tot een aantal v.e. dat zowel ten minste 25% als ten minste 125 v.e. hoger uitkomt dan bij een berekening met toepassing van de Tabel.

7.5. Voor het jaar 1998 ontbreken de gegevens als bedoeld onder 7.2. Deze zijn wel aanwezig vanaf 18 februari 2002 voor een vijftal deelstromen van het afvalwater dat afkomstig is van het bedrijf van belanghebbende.

7.6. Bij gebreke van meet- en bemonsteringgevens voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur zich voor de berekening van de vervuilingswaarde van de vorenbedoelde vijf deelstromen gebaseerd op de onder 7.5 bedoelde gegevens. Nu voor de onder 4.10 bedoelde deelstromen geen meet- en bemonsteringgegevens beschikbaar zijn heeft de Inspecteur de vervuilingswaarde hiervan berekend met behulp van de Tabel en belanghebbendes bedrijf daarbij gerangschikt onder rubriek 44 van de Tabel (De niet in de tabel genoemde bedrijven), met een afvalwatercoëfficiënt van 0,023 v.e. per kubieke meter ingenomen water. Nu gegevens omtrent de werkelijke vervuilingswaarde van de laatstbedoelde deelstromen ontbreken acht het Hof het een redelijk uitgangspunt om voor de bepaling van de vervuilingswaarde uit te gaan van de Tabel.

7.7. De vraag is evenwel welke afvalwatercoëfficiënt hier dient te worden toegepast. Belanghebbende heeft gesteld dat haar bedrijf dient te worden aangemerkt als een badinrichting en mitsdien moet worden gerangschikt onder de categorie 'Zwem- en badinrichtingen' als bedoeld in rubriek 40A van de Tabel, met een vervuilingscoëffiënt van 0,004 v.e. per kubieke meter gebruikt water.

7.8. Op grond van de ingebrachte stukken, het ter zitting verhandelde en de omvang van belanghebbendes watergebruik is het Hof van oordeel dat belanghebbendes bedrijf een badinrichting is. De Nederlandse grammatica vereist dat de in rubriek 40A van de tabel gebruikte aanduiding Zwem- en badinrichtingen' wordt gelezen als 'Zweminrichtingen en badinrichtingen'. Het vorenoverwogene breng mitsdien mee dat belanghebbendes opvatting in deze kan worden gevolgd.

7.9. Blijkens de bedoelde tabelrubriek geldt een afvalwatercoëffiënt van 0,004 v.e. per kubieke meter gebruikt water. Onder gebruikt water dient naar 's Hofs oordeel in dit verband te worden verstaan de hoeveelheid water die voor verbruik in enig jaar is afgenomen van het waterleidingbedrijf. Het andersluidende standpunt van belanghebbende dient te worden verworpen.

7.10. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zich te kunnen verenigen met toepassing van de afvalwatercoëfficiënt 0,004 voor alle deelstromen indien haar bedrijf wordt gerangschikt onder de tabelrubriek "Zwem- en badinrichtingen", zelfs indien dit tot een hogere vervuilingswaarde zou leiden. Ter zitting is vastgesteld dat aan de onder 4.8 bedoelde deelstromen 10.000 kubieke meter gebruikt water kan worden toegerekend. Mitsdien kan ervan worden uitgegaan dat de Inspecteur hiervoor een vervuilingswaarde in aanmerking heeft genomen van 230 v.e.(10.000 maal 0,023 v.e.). Toepassing van de hiervoor bedoelde coëfficiënt van 0,004 leidt voor die deelstromen tot een vervuilingswaarde van 40 v.e. Dit betekent dat de door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak vastgestelde vervuilingswaarde dient te worden verminderd met 190 v.e. tot op 71,9 v.e. Het Hof is van oordeel dat, nu er voor de andere deelstromen meet- en bemonsteringggevens zijn en op grond van artikel 8 van de Verordening de vervuilingswaarde dient te worden bepaald met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens en voorts de Inspecteur ter zitting heeft gesteld dat in zoverre een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende deelstromen, op die deelstromen niet de Tabel van toepassing is.

7.11. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende gegrond is en dat de aanslag dient te worden verminderd tot een, berekend naar een vervuilingswaarde van 71,9 v.e., te weten ƒ 6.332,95

8. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten á € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)).

Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

9. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot op een bedrag van

ƒ 6.332,95, met verrekening van een voorlopige aanslag van ƒ 12.331,20,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 966, onder aanwijzing van het Hoogheemraadschap van P als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,

- gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 218 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld op 3 december 2003 door mrs. Schuurman, Vonk en Visser. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.

(Van de Vijver)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.