Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-11-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BW2017 AO2864, BK-02/03929

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-11-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:BW2017 AO2864, BK-02/03929

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 november 2003
Datum publicatie
3 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO2864
Zaaknummer
BK-02/03929
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Parkeerbelastingen

Parkeerbelasting voldaan door middel van parkeersysteem Park-line.

Beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

eerste enkelvoudige belastingkamer

18 november 2003

nummer BK-02/03929

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de directeur der Gemeentebelastingen P (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.

1. Naheffingsaanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeer-belastingen dezer gemeente opgelegd. De naheffingsaanslag is opgelegd onder aanslagnummer(...) en bedraagt € 42,10, zijnde € 1,10 voor belasting en € 41 voor kosten.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de voormelde aanslag gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier en griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 september 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

3. Verordening

3.1. De raad van de gemeente P heeft in zijn openbare vergadering van 24 oktober 1991 vastgesteld de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen (hierna: de Verordening), goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 23 decem-ber 1991, no. 91.011933, en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 24 januari 2002. De Verordening en de voren-genoemde wijziging zijn in werking getreden op 1 januari 1992 respectievelijk op 1 februari 2002.

3.2. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verorde-ning en de wijziging daarvan op 30 januari 2002 bekendgemaakt in een plaatselijk blad, (...), onder vermelding dat de Verordening c.q. de wijziging daarvan voor een ieder kosteloos ter inzage lag in het Gemeentelijk Informatiecentrum en stadsdeelkantoren, en dat daar tegen betaling van kosten een exemplaar verkrijgbaar was.

3.3. De tekst van de Verordening en van de daarbij behorende tarieventabel behoort in kopie tot de stukken van het geding.

4. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

4.1. Belanghebbende is houder van het voertuig, een Volkswagen, met het - in België afgegeven - kenteken (hierna: de auto). Op 7 augustus 2002, om 10.11 uur, stond de auto geparkeerd op een parkeerplaats aan de a-straat 1 te P, zijnde een parkeerplaats alwaar ter zake van het parkeren parkeerbelasting wordt geheven met behulp van parkeerapparatuur. Op genoemd tijdstip was de auto niet telefonisch via het gebruik van een in de auto aanwezige zogenoemde transponder aangemeld. Een parkeerkaartje dan wel een parkeervergunning was niet in de auto aanwezig.

4.2. In de vigerende Verordening parkeerbelastingen 1992 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

"Artikel 1

Parkeerbelastingen

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting ter zake van - anders dan krachtens een vergunning als bedoeld in onderdeel b en met inachtneming van de daaraan verbonden voorwaarden - parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

b. . . . .

Artikel 6

Wijze van heffing en termijn van betaling

1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren."

4.3. Voor het gebruikmaken van de mogelijkheid om de parkeer-belasting te voldoen door middel van Park-line zijn algemene voorwaarden opgesteld. De gebruiker van Park-line dient deze voor akkoord te ondertekenen. De "Algemene Voorwaarden gebrui-kers Park-line BV", waarvan een fotokopie tot de gedingstukken behoort, luiden - voor zover hier van belang - als volgt:

" 2.8. Gebruiker mag er pas van uitgaan dat een parkeeractie aan- of afgemeld is nadat een bevestiging hiervan via de automatische computerstem is ontvangen. Het is de verantwoordelijkheid van de Gebruiker om niet te vergeten zich af te melden voor een parkeeractie. . . .

2.9. Wanneer sprake is van storing in het parkeersysteem van Park-line of het netwerk voor mobiele telefonie, dient Gebruiker het verschuldigde parkeertegoed op andere wijze te voldoen (bijv. een parkeerkaart kopen bij de betaalautomaat) aanmelding is dan niet mogelijk. Voor afmelding in geval van storing kan men bellen met 0900-72755463 (45 eurocent per minuut) of zichzelf afmelden via de Persoonlijke Pagina.

. . .

4.2. Gebruiker erkent dat het kunnen aan- en afmelden per mobiele telefoon alsmede de mogelijkheid van de ontvangst van SMS berichten met informatie met betrekking tot de parkeeractie afhankelijk is van de werking van het netwerk waar zijn/haar mobiele telefoon op aangesloten is en de service van het mobiele telefoonbedrijf bij wie hij/zij een abonnement/prepaidkaart heeft. Park-line kan niet aansprakelijk gesteld worden voor schade die ontstaat door het onvoldoende functioneren van een mobiel netwerk of mobiel telefoonbedrijf of het niet (tijdig) ontvangen van een SMS bericht."

4.4. Ter zake van het parkeren is aan belanghebbende de onder-havige naheffingsaanslag opgelegd.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en subsidiair, indien de aanslag terecht is opgelegd, of het belastingdeel met 56/60 moet worden vermin-derd. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de beide vragen in tegenovergestelde zin.

5.2. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door belanghebbende - op gelijke wijze als een parkeerder die met muntgeld betaald - niet een rede-lijke termijn te geven om tot betaling door middel van aanmel-ding bij Park-line over te gaan. Het is mogelijk dat door gebruik te maken van de mogelijkheid om telefonisch de parkeer-belasting te voldoen belanghebbende zich niet meer in de nabij-heid van de auto bevindt. Evenzo schendt de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel omdat een parkeerder die een zogenoemde bezoekerskaart ophaalt bij het door hem of haar te bezoeken adres eveneens een redelijke termijn wordt toegestaan om de kaart op te halen en achter de voorruit te plaatsen.

5.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

5.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vernietiging van de naheffings-aanslag.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1.1. Blijkens de tot de gedingstukken behorende kopie van het bezwaarschrift heeft belanghebbende de auto geparkeerd en heeft zij zich lopend naar haar plaats van bestemming bij Park-line aangemeld. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende dusdoende bewust het risico aanvaard dat bij controle van de auto zou worden vastgesteld dat de verschuldigde belasting (nog) niet was voldaan. Ook bij het voldoen van de parkeerbelasting via telefonische aanmelding blijft onverkort gelden dat belangheb-bende onverwijld uitvoeringshandelingen moet stellen om de belasting te voldoen. Het Hof verwijst daartoe naar de hiervoor onder 4.3 vermelde passages uit de Algemene Voorwaarden Gebruikers Park-line BV. Daaruit trekt het Hof de conclusie dat eerst na bevestiging van de aanmelding door de computer aan de betalingsverplichting is voldaan. In het onderhavige geval heeft belanghebbende blijkens de tussen partijen vaststaande feiten - er is ten minste een periode van 4 minuten verstreken tussen de constatering door de parkeercontroleur en het tijd-stip van aanmelding - niet binnen een redelijk te achten termijn een of meer uitvoeringshandelingen gesteld om tot voldoening van de parkeerbelasting over te gaan. De gevolgen dienen dan ook redelijkerwijs voor haar rekening te komen.

7.1.2. Anders dan belanghebbende betoogt zijn de gevallen waarin betaling in contacten geschiedt respectievelijk de betaling via telefonische aanmelding plaatsvindt feitelijk en daarmee rechtens geen gelijke gevallen. De wijze van betaling en de benodigde tijd om aan de betalingsverplichting te voldoen verschilt daarvoor te wezenlijk om in fiscaal opzicht gelijke gevallen aanwezig te kunnen oordelen. Het vorenstaande laat uiteraard onverlet dat belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om telefonisch contact op te kunnen nemen met Park-line. Anders dan belanghebbende betoogt is daartoe een vrije tijdsmarge van enkele minuten om aan de betalings-verplichting te voldoen, behoudens in bijzondere omstandigheden waaromtrent in het onderwerpelijke geval geen feiten zijn gesteld noch anderszins zijn gebleken, niet vereist. Mocht de telefonische betaling niet lukken dan heeft zij alsdan een redelijke termijn om op andere wijze, bijvoorbeeld door het betalen met muntgeld, de belasting te voldoen.

7.1.3. Voorts heeft belanghebbende zich nog op het standpunt gesteld dat "het algemeen gevoerd beleid is" dat de parkeer-controleur om zich heen kijkt of de parkeerder niet toevallig nog bij de parkeermeter staat alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Gelet op hetgeen belanghebbende dienaangaande zelf in het bezwaarschrift heeft gesteld en hiervoor onder 7.1 is herhaald mist dat beleid toepassing, nu dat beleid immers slechts betrekking kan hebben op het tegen contante betaling voldoen van de verschuldigde belasting, hetgeen in het onder-havige geval niet aan de orde is.

7.2. Naar 's Hofs oordeel treft de vergelijking die belang-hebbende heeft gemaakt met het voldoen van de parkeerbelasting door middel van het achter de voorruit plaatsen van een bezoe-kerskaart evenmin doel, nu feitelijk en daarmee ook rechtens sprake is van wezenlijk verschillende betalingsmogelijkheden. Ook het voldoen van de belasting door het plaatsen van de bezoekerskaart vergt een redelijke termijn, waarvan de duur afhankelijk is van de situatie ter plaatse. In het algemeen zal een redelijk te achten termijn daarbij langer zijn dan die welke benodigd is voor het langs telefonische weg voldoen van de belasting.

7.3. Belanghebbendes subsidiaire stelling dat de parkeerbelas-ting met een 56/60 gedeelte moet worden verminderd mist naar 's Hofs steun in het recht. Daartoe volstaat het Hof met een verwijzing naar het bepaalde in artikel 234, vierde lid, Gemeentewet. Voor een tijdsevenredige vermindering zoals belanghebbende verdedigt ontbreekt derhalve de wettelijke grondslag. Nu belanghebbende niet de verschuldigde belasting tijdig heeft voldaan is tenminste de belasting over een periode van één uur verschuldigd.

7.4. Uit al hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 18 november 2003 door mr. Van Walderveen. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.

(Van de Vijver)

(Van Walderveen)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

??

nummer BK-02/03929 blz. 5/7