Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2003, AO4034, BK-02/04084
Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-12-2003, AO4034, BK-02/04084
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 december 2003
- Datum publicatie
- 18 februari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AO4034
- Zaaknummer
- BK-02/04084
Inhoudsindicatie
Artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, deel van betaalde rente kan ten laste van de inkomsten uit eigen woning worden gebracht, lening moet zijn aangegegaan met als uiteindelijk doel de financiering van de verwerving, verbetering of onderhoud van de woning. Ook rente ter zake van een lening voor de financiering van de boeterente, de afsluitprovisie en de kosten voor de hypotheekakte is aftrekbaar (rente-over-rente-over-rente).
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
achtste enkelvoudige belastingkamer
23 december 2003
nummer BK-02/04084
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.297.
1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 december 2003, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende bezit een eigen woning en heeft ter financiering hiervan een hypothecaire lening gesloten bij Verzekeringsunie tot een bedrag van ƒ 350.000.
3.2. Op 23 december 1997 heeft belanghebbende bij A een keuken besteld voor een bedrag van ƒ 32.500. De kosten, tot een totaalbedrag van ƒ 38.500 inclusief montage, zijn in 1998 betaald.
3.3. Op 26 mei 1999 heeft B aan belanghebbende op diens verzoek een offerte uitgebracht voor een nieuwe rentevaste periode voor de lopende hypothecaire lening en het bedrag dat als vergoeding (hierna: boeterente) verschuldigd zou zijn bij tussentijdse beëindiging van de lening.
3.4. Op verzoek van belanghebbende heeft een hoveniersbedrijf op 7 juli 1999 een offerte uitgebracht voor de aanleg van de tuin bij de woning van belanghebbende voor een totaalbedrag van ƒ 35.000.
3.5. Nadat vervolgens C op 16 juli 1999 een offerte heeft uitgebracht, waarbij het bedrag van de lening werd verhoogd tot ƒ 430.000, heeft belanghebbende op 16 december 1999 bij deze instelling een hypothecaire lening tot genoemd bedrag gesloten, waarbij de oude lening geheel werd afgelost onder betaling van de boeterente.
3.6. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende aan rente en kosten ter zake hypothecaire leningen betaald:
Afsluitprovisie ƒ 4.300
Kosten akte ƒ 1.812
Boeterente ƒ 15.588
Rente nieuwe lening ƒ 1.960
Rente oude lening ƒ 27.695 +
Totaal ƒ 51.355
3.7. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 46.894. Hierbij heeft hij een bedrag van ƒ 51.161 als Aftrekposten eigen woning(en) in aftrek gebracht.
3.8. In de aangifte heeft belanghebbende abusievelijk de drempel voor de buitengewone lastenaftrek voor een bedrag van ƒ 1.434 te laag berekend. De Inspecteur heeft deze fout bij de aanslagregeling niet gecorrigeerd.
3.9. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende een deel van de uitgaven ten behoeve van de eigen woning uit eigen middelen heeft voldaan, en heeft hij voorts de betaalde afsluitprovisie slechts voor een gedeelte in aftrek toegestaan. Hij heeft het aangegeven belastbare inkomen als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen ƒ 46.894
Inkomsten uit eigen woning ƒ 1.873 (+)
Rente van schulden ƒ 970 (-)
Telfout verzamelstaat inkomen ƒ 500 (+)
Vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 48.297
3.10. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de kosten van de aanleg van de tuin tot een bedrag van ƒ 35.000 uit eigen middelen zijn voldaan of zijn gefinancierd uit de verhoogde hypothecaire lening, en verder of het bedrag van de hypothecaire lening voorzover hieruit de boeterente, afsluitprovisie en de kosten voor de hypotheekakte zijn voldaan, is aan te merken als een schuld ter zake van de eigen woning. Niet meer in geschil is dat de uitgave voor de keuken uit eigen middelen is gedaan en dat de afsluitprovisie tot het gehele bedrag in het onderhavige jaar in aftrek kan worden gebracht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vaststelling van het belastbare inkomen op ƒ 47.394.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Ingevolge artikel 42a, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), kan betaalde rente ter zake van een geldlening die is aangegaan voor de verwerving, verbetering of het onderhoud van de eigen woning ten laste van de inkomsten uit eigen woning worden gebracht. Naar het oordeel van het Hof houdt dit in dat de lening moet zijn aangegaan met als uiteindelijk doel de financiering van deze verwerving, verbetering of onderhoud en dat ook daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan in overeenstemming met dit doel.
6.2. Gelet op het korte tijdsbestek dat is gelegen tussen de offerte van het hoveniersbedrijf en de offerte van C voor een verhoging van de hypothecaire lening, welke verhoging in datzelfde jaar zijn beslag heeft gekregen, is het Hof met betrekking tot de kosten van de aanleg van de tuin van oordeel, dat het gedeelte van de hypothecaire lening dat op deze kosten betrekking heeft is aangegaan voor de verbetering of het onderhoud van de eigen woning. De omstandigheid dat deze kosten tot een bedrag van ƒ 35.000 zijn voorgefinancierd uit andere middelen, waarna deze middelen zijn aangezuiverd, zo verstaat het Hof de stellingen van belanghebbende, uit de verhoogde hypothecaire lening, leidt er niet toe dat niet kan worden geoordeeld dat deze lening in zoverre voor verbetering of onderhoud van de woning is aangewend.
6.3. Met betrekking tot de boeterente, de afsluitprovisie en de kosten voor de hypotheekakte overweegt het Hof als volgt. Niet in geschil is dat deze kosten gelden als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning. Belanghebbende heeft deze kosten, zoals blijkt uit de afrekening van C, geput uit het verhoogde bedrag van de hypothecaire lening. Het Hof is van oordeel dat rente ter zake van een lening, die is aangegaan voor de financiering van de hierbedoelde kosten, aftrekbaar is, vgl. HR 7 juni 2002, nr. 36.252, BNB 2002/361c*. Het standpunt van de Inspecteur dat de schuld die is ontstaan door het meefinancieren van de boeterente niet kwalificeert als schuld ter zake van de eigen woning, hetgeen hij onder meer baseert op het antwoord van de staatssecretaris van Financiën op een vraag betreffende Besluit CPP2000/1313M (vraag B.3.6.k, V-N 2001/14.2), is derhalve onjuist.
6.4. Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat van het bedrag van ƒ 80.000, waarmee de hypothecaire lening is verhoogd, een bedrag van ƒ 56.700 (boeterente ad ƒ 15.588, afsluitprovisie ad ƒ 4.300, kosten hypotheekakte ad ƒ 1.812 en kosten aanleg tuin ad ƒ 35.000) betrekking heeft op de eigen woning en dat tot dit bedrag sprake is van een lening die is aangegaan voor de verwerving, verbetering of het onderhoud van de eigen woning.
6.5. Vorenstaande leidt er toe dat het onzuivere inkomen dient te worden vastgesteld op ƒ 91.849 en het belastbare inkomen op ƒ 47.394. De Inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij de hoogte van de drempel voor de buitengewone lasten die naar zijn mening op een te laag bedrag is berekend, niet tot geschilpunt maakt.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.208 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punt à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vermindert de aanslag tot naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.394,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.208, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29.
Deze uitspraak is vastgesteld op 23 december 2003 door mr. Savelbergh. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Kwestro.
(Kwestro)
(Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
nummer BK-02/04084 blz. 6/6