Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-12-2003, AP0123, BK-03/01126
Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-12-2003, AP0123, BK-03/01126
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 19 december 2003
- Datum publicatie
- 26 mei 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AP0123
- Zaaknummer
- BK-03/01126
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:74, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:75, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 12, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 9
Inhoudsindicatie
omzetbelasting - intracommunautaire levering
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
vierde meervoudige belastingkamer
19 december 2003
nummer BK-03/01126
UITSPRAAK
op het beroep van de commanditaire vennootschap A C.V. te Z tegen de uit-spraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belas-ting-dienst, betreffende na te noe-men naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 28 februari 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De belasting beloopt een bedrag van ƒ 515.138; er is geen boete opgelegd. Na daartegen ge-maakt bezwaar, heeft de Inspecteur de nahef-fings-aanslag bij de be-stre-den uit-spraak gehandhaafd.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in be-roep geko-men bij het Gerechtshof te Amster-dam. Dat hof heeft het beroep ongegrond verklaard.
2.2. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechts-hof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld.
2.3. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 april 2003, nummer 37.790, BNB 2003/267*, de uit-spraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en het ge-ding ter verdere behande-ling en be-slissing van de zaak verwezen naar het Ge-rechtshof te 's-Graven-ha-ge.
2.4. Partijen hebben zich schriftelijk uitgelaten over het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, belanghebbende bij haar brieven van 20 mei 2003 en 24 oktober 2003 en de Inspecteur bij zijn brief van 27 mei 2003. Zij hebben van elkan-ders schriftu-ren, waarvan de inhoud als hier ingelast moet wor-den beschouwd, kunnen kennis nemen.
2.5. Vervolgens heeft een openbare mondelinge behandeling van de zaak plaats-gehad ter zitting van het Hof van 7 november 2003, gehou-den te Den Haag. Beide partijen zijn ter zitting ver-schenen. Van het ter zitting verhandelde is een pro-ces-verbaal op-ge-maakt.
3. Verwijzingsopdracht
De Hoge Raad heeft in punt 3.6 van het arrest van 18 april 2003 het vol-gende over--wogen:
"(…) Verwij-zing moet volgen voor een nieuw onderzoek van de zaak in volle omvang."
4. Vaststaande feiten
Gelet ook op de overwegingen in de punten 3.1.2 tot en met 3.1.4 van het arrest van 18 april 2003 moet het volgende als tussen par-tij-en vaststaand worden aan-ge-merkt:
4.1. Belanghebbende handelt in hard- en software en computeronderdelen. Voor de in het kader daarvan ver-richte activi-tei-ten is zij on-der-nemer in de zin van ar-ti-kel 7 van de Wet op de om-zet--be-lasting 1968 (hierna: de Wet).
4.2. In januari en februari 1999 heeft belangheb-bende vanuit Taiwan ingevoerde partijen central processing units (hierna: de goederen) ver-kocht en ge-leverd aan A, gevestigd in het Verenigd Konink-rijk. A heeft de goederen voor eigen reke-ning vanaf Schiphol laten ophalen door de Bel-gische koeriers-dienst B.
4.3.1. Belanghebbende heeft met betrekking tot die leveranties (hierna: de transacties) in haar administra-tie opgenomen: kopieën van de aan A uitge-reikte facturen, bank-afschriften en CMR-vrachtbrieven, waarbij gevoegd pakbonnen met een handteke-ning voor ontvangst.
4.3.2. B heeft bij brief van 4 augustus 1999 je-gens belang-hebbende verklaard:
"(...) kan ik u bevestigen dat onze chauffeur wel degelijk de goederen in de periode van januari '99 t.e.m. april '99 heeft
opgehaald in Z bij X en onmiddellijk geleverd
heeft op het bu-reel van de firma A in het UK."
4.3.3. In een aan A gerichte brief van B, gedateerd 4 september 1998, wordt onder meer vermeld:
"You applied recently to be registered for Value Added Tax before you start to make taxable supplies. (…) Your VAT registration number is 719 3907 12. (…)"
4.3.4. Belanghebbende heeft tijdens de zitting voor het Gerechts-hof te Amsterdam aan dat hof kopiefac-turen getoond waarop is aangetekend dat de goederen bij A zijn aangekomen.
4.3.5. Bij haar brief van 24 oktober 2003 deelt belanghebbende mee dat zij heeft vernomen dat A de goederen destijds heeft verkocht aan diverse bedrijven in Engeland, waaronder C Ltd., en ter adstructie daarvan voegt zij e-mailcorrespondentie en een drietal kopiefacturen bij.
4.4. Ter zake van de transacties paste be-langhebbende het in ar-tikel 9, tweede lid, aanhef en onder-deel b, van de Wet bedoel-de tarief van nihil toe, ervan uit-gaan-de dat spra-ke was van leveringen van goederen als bedoeld in post a6 van Tabel II bij de Wet. Op de facturen vermeldde belanghebbende niet het BTW-identificatienummer van A.
4.5. In maart en april 1999 heeft de Inspecteur een boeken-onderzoek bij belanghebbende doen verrichten naar de aanvaard-baar-heid van de toepassing van het tarief van nihil. Van me-ning zijnde dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rus-tende bewijslast inzake de toepassing van dat tarief, heeft de Inspecteur bij de onderwerpelijke naheffingsaanslag over de in rekening gebrachte bedragen omzetbelasting geheven, berekend naar het in artikel 9, eerste lid, van de Wet bedoelde algemene ta-rief.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1.1. In geschil is of de na-heffing terecht heeft plaats-ge-had. Meer specifiek houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of ter zake van de leveranties het nultarief van post a6 van Ta--bel II bij de Wet in samenhang met artikel 9, tweede lid, aan--hef en on-der-deel b, van de Wet van toepassing is, welke vraag be-lang-heb-ben-de, zonodig met een beroep op het vertrou-wens-beginsel, bevestigend en de Inspecteur ont-kennend be-ant-woordt.
5.1.2. Bovendien heeft belanghebbende aangevoerd dat zij naar aan-lei-ding van haar bezwaarschrift niet overeenkomstig de daar-voor gestelde regels is gehoord en dat zij daardoor is benadeeld. De Inspecteur heeft die stelling bestreden.
5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stuk-ken van het geding.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het beroep van belang-hebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Het Hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet juncto post a6 van Tabel II bij de Wet en artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, dient voor de toepasselijkheid van het tarief van nihil uit boeken en bescheiden te blijken dat sprake is van een levering van goederen die naar een andere lidstaat worden vervoerd en die aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. De door belanghebbende overgelegde bescheiden, te weten kopieën van de op de transacties betrekking hebbende facturen, CMR-vrachtbrieven, pakbonnen, betalingsbewijzen en kopiefacturen waarop voor ontvangst is getekend, een kopie van een verklaring van de desbetreffende vervoersonderneming alsook kopieën van verkoopfacturen van een Engelse afnemer van A, zijn in elk geval toereikend voor het bewijs dat sprake is van een levering als hiervoor bedoeld, mits aan die bescheiden geen gebreken kleven.
7.2. Met de Inspecteur en kennelijk ook met belanghebbende is het Hof van oordeel dat de op de transacties betrekking hebbende facturen niet aan alle eisen voldoen, dat met de CMR-vrachtbrieven feitelijk niet volledig volgens de regels is omgegaan en dat ook overigens bij de door belanghebbende overgelegde bescheiden kanttekeningen zijn te plaatsen. Het Hof is niettemin van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de aan de bescheiden klevende onvolkomenheden en daarbij in aanmerking nemende al hetgeen belanghebbende omtrent de bescheiden en onvolkomenheden, door de Inspecteur niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, heeft aangevoerd en ter zitting toegelicht, dat belanghebbende met de onder 7.1 genoemde bescheiden het bewijs heeft geleverd dat sprake is van een levering als bedoeld onder 7.1.
7.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de conclusie dat de transacties kunnen worden geschaard onder de intracommu-nau-taire leveringen als be-doeld in post a6 van Tabel II bij de Wet. Daar-aan doet naar 's Hofs oordeel niet af dat A ter zake van de afnamen van de goe-deren geen intracommunautaire verwervingen heeft aangegeven. Voor de andere visie van de Inspecteur is geen steun te vinden in de tekst of de ontstaansgeschiedenis van voornoemde tabelpost. Aan de toepassing van de tabelpost staat naar 's Hofs oordeel evenmin in de weg de, overigens door belang-hebbende bestreden, stelling van de Inspecteur dat be-lang-heb-bende heeft verzuimd de intra-communautaire leveringen aan te geven en die te vermelden in de lijst als voorgeschreven in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet.
7.4. Uit het overwogene in 7.3 volgt dat de transacties delen in het tarief van nihil als bedoeld in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet. Het gelijk is aan be-lang-hebben-de.
7.5. Belanghebbendes stelling dat de In-spec-teur met de naheffing het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, behoeft geen behan-deling. Omdat de Inspecteur wordt ver-oordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de be-han-deling van het beroep re-delijkerwijs heeft moeten ma-ken (zie 8.1), behoeft de stel-ling van belanghebbende dat zij naar aan-lei-ding van haar bezwaar-schrift niet overeenkomstig de daar-voor gestelde regels is ge-hoord en dat zij daardoor is bena-deeld, evenmin behandeling. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat die laatste kwestie als afgehandeld kan worden beschouwd, als haar proceskosten worden vergoed.
7.6. Be-langhebbendes beroep is gegrond. De uitspraak waarvan be-roep en de naheffingsaanslag moeten worden vernietigd. Bijge-volg is te beslissen als na te melden.
8. Proceskosten en griffierecht
8.1. In de omstandigheid dat het gelijk aan de zijde van belang--heb-ben-de is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te ver-oordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de be-han-deling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten ma-ken. De kosten van de zaak, waaronder de kosten van het geding voor het Gerechtshof te Amsterdam, stelt het Hof op de voet van het Be-sluit pro-ceskos-ten bestuursrecht vast op € 2.576, te specifice-ren als volgt: kos-ten ge-machtigde: 4 punten x € 322 met wegings-fac-tor 2 (het gewicht van deze zaak acht het Hof "zeer zwaar"). Voor een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten is in deze zaak, waarin de naheffingsaanslag is opgelegd vóór 12 maart 2002, geen ruimte.
8.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad ƒ 450 (€ 204,20) te worden vergoed.
9. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep en de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding, aan de zij-de van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 2.576, on-der aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechts-per-soon die de-ze kosten moet vergoeden;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht van ƒ 450 (€ 204,20) te ver-goe-den.
Deze uitspraak is vastgesteld op 19 december 2003 door mrs. San-ders, Tromp en Engel. De beslissing is op die datum in het open-baar uit-ge-sproken, in tegenwoordigheid van de waar-ne-mend griffier Van Lingen.
(Van Lingen) (Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ge-richt;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.