Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-01-2004, AO5611, 02/02853

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-01-2004, AO5611, 02/02853

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 januari 2004
Datum publicatie
15 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO5611
Zaaknummer
02/02853

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Scholingsaftrek. Kosten cursus 'Medische Zorg aan Boord' aftrekbaar. De kosten van de cursus kunnen worden aangemerkt als uitgaven die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Dat X reeds was toegerust met een voldoende vakkennis voor de uitoefening van zijn beroep doet hier niet aan af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

zevende enkelvoudige belastingkamer

28 januari 2004

nummer BK-02/02853

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 28 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde A, alsmede namens de Inspecteur

mevrouw drs. B, tot haar bijstand vergezeld door E en D.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden.

De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 14 januari 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen de gemachtigde van belanghebbende A.J. Wijers, alsmede namens de Inspecteur mevrouw drs. B, tot haar bijstand vergezeld door C en D.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 137.985,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 976, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 29.

Gronden

1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar werkzaam als registerloods en verbonden aan de Loodsenassociatie Rijnmond. Zijn werkzaamheden bestonden uit het loodsen van schepen in het Rijnmondgebied. Belanghebbende was tevens tot 1 januari 2002 aflosstuurman op de loodsboot. Hij heeft daarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs dat regelmatig verlengd dient te worden. De inkomsten uit de werkzaamheden van belanghebbende bestonden uit een winstaandeel in de stille maatschap Loodsenassociatie Rijnmond. Belanghebbende heeft in 1999 met goed gevolg een cursus "Medische zorg aan boord" gevolgd. Aan hem is in dat verband op 17 december 1999 het certificaat "Medical Care On Board" uitgereikt. Dit is geldig tot 17 december 2004. De kosten van de cursus bedragen ƒ 2.393, welke belanghebbende ten laste van de winst heeft gebracht. In verband hiermee is tevens een scholingsaftrek als bedoeld in artikel 11c, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet) ten bedrage van ƒ 1.914 ten laste van de winst gebracht.

2. Belanghebbende heeft voor de heffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 137.458. De Inspecteur heeft aftrek ten laste van de winst van de onder 1 bedoelde kosten niet aanvaard, doch deze aangemerkt als buitengewone lasten ter zake van de opleiding of studie voor een beroep als bedoeld in artikel 46, lid 1, onderdeel c, van de Wet. Het belastbare inkomen is, rekening houdend met een niet in geschil zijnde correctie van ƒ 527 en het vervallen van de gevraagde scholingsaftrek, vastgesteld op ƒ 140.699.

3. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

4. In geschil is het antwoord op de vragen of de kosten van de cursus "Medische zorg aan boord" dienen te worden aangemerkt als ondernemingskosten en of de scholingsaftrek mitsdien kan worden toegepast, welke vragen belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoord.

5. Vaststaat dat voor verlenging van het vaarbevoegdheidsbewijs voor aflosstuurman op een loodsboot het onder 1 bedoelde certificaat niet is vereist. Belanghebbende heeft in zijn brief van 17 juni 2003 gesteld dat een kapitein of een schepeling (meestal de stuurman), die naast de kapitein is belast met de medische zorg aan boord, ingevolge de op 31 december 1995 in werking getreden Richtlijn 92/99/EG, wel moet kunnen aantonen dat hij een medische cursus met goed gevolg heeft afgesloten. Voorts heeft belanghebbende in die brief gesteld dat voor het varen als officier (kapitein, stuurman en bootsman) op een loodsboot volgens het bemanningsvoorschrift loodsvaartuig ten minste het certificaat Scheepsgezondheidszorg B behaald dient te zijn.

6. De eerste stelling van belanghebbende faalt op twee gronden. Blijkens een tot de gedingstukken behorende brief van 11 februari 1999 van de Scheepvaartinspectie is een medische opleiding voor schepen varend in een beperkt vaargebied, waar bij loodsboten sprake van is, niet verplicht. Daarbij komt dat in die brief uitsluitend wordt gesproken over de kapiteinsfunctie, een functie die belanghebbende niet vervult. Voorts is gesteld noch gebleken dat aan belanghebbende in zijn functie van aflosstuurman op een loodsboot onder verantwoordelijkheid van de kapitein de zorg voor het gebruik en beheer van de medische uitrusting is overgedragen als bedoeld in artikel 117a van het Schepenbesluit.

7. Ook de tweede stelling faalt. De Inspecteur heeft in zijn tot de gedingstukken behorende brief van 14 juli 2003 onweersproken gesteld dat het door belanghebbende aangehaalde bemanningsvoorschrift eerst geldt na het jaar 2001. Verwijzing naar dit voorschrift is voor het onderhavige jaar mitsdien niet relevant.

8. Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of het onder 1 bedoelde certificaat een voorwaarde is voor het verrichten van loodswerkzaamheden. Belanghebbende heeft verklaard dat dit niet het geval is. Hij heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het voor een loods nuttig kan zijn kennis omtrent medische zorg aan boord te hebben om in voorkomende gevallen bij een calamiteit op een door hem geloodst schip adequaat te kunnen optreden. Hij heeft hieraan toegevoegd dat het certificaat de mogelijkheid biedt voor alternatieve inkomsten uit werkzaamheden waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs nodig is, zoals het maken van proefvaarten. Hij heeft in dit verband voorts gesteld dat de Inspecteur niet het ondernemersbeleid mag toetsen.

9. Ingeval een belastingplichtige die een onderneming drijft, uitgaven doet, kan hij deze ten laste van zijn onderneming brengen indien hij die uitgaven doet op zakelijke gronden, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming (Hoge Raad 9 maart 1983, nr. 21 163, BNB 1983/202*). Als leidraad dient hierbij te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien.

10. Naar 's Hofs oordeel kan dit laatste niet worden gezegd van de onderhavige kosten nu het een cursus medische zorg betreft die specifiek gericht is op zich aan boord van schepen voordoende situaties die om medisch ingrijpen vragen. Belanghebbende was in het onderhavige jaar reeds toegerust met een voldoende vakkennis voor de uitoefening van zijn beroep als loods. De zakelijke belangen van zijn onderneming waren daarmee op dit punt mitsdien gewaarborgd in die zin dat met die vakkennis de inkomsten van de onderneming waren gegarandeerd. Dit verhindert evenwel niet dat er bepaalde uitgaven kunnen worden gedaan die nut kunnen hebben voor de onderneming. Naar het oordeel van het Hof kunnen de in geding zijnde uitgaven als zodanig worden aangemerkt en kan hiervan niet worden gezegd dat zij niet zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat, naar belanghebbende heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, het in voorkomende gevallen nuttig kan zijn dat een loods kennis draagt omtrent het verlenen van medische zorg aan boord van schepen waar hij als loods optreedt.

11. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond. Het belastbare inkomen dient te worden verminderd tot op ƒ 137.985.

12. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 10 wegens reiskosten en € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (3 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 976. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld op 28 januari 2004 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Kwestro.

(Kwestro)

(Schuurman)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

nummer BK-02/02853 blz. 6/6