Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-03-2004, AO7293, BK-03/01415

Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-03-2004, AO7293, BK-03/01415

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
25 maart 2004
Datum publicatie
8 april 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO7293
Zaaknummer
BK-03/01415

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Vermogensetikettering. In geschil is de vraag of de woning van belanghebbende verplicht tot het privé-vermogen van belanghebbende moet worden gerekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

tweede enkelvoudige belastingkamer

25 maart 2004

nummer BK-03/01415

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de regio P, betreffende na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.133.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 38.779.

2. Loop van het geding

2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 maart 2004, gehouden te Dordrecht. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1 Tot 1 januari 1998 dreef belanghebbende met zijn vader een onderneming (A). Na het overlijden van zijn vader op voormelde datum, heeft belanghebbende de onderneming, samen met zijn echtgenote, voorgezet in een nieuwe firma (B; hierna de firma).

3.2 De woning van belanghebbende, a-straat 1(hierna: de woning), de woning van de moeder van belanghebbende, a-straat 2, en de werkplaats/garage (hierna: de werkplaats) van de firma bevinden zich in één opstal. Het achterste deel van de opstal is eigendom van de moeder van belanghebbende. Het voorste deel, waarin de werkplaats zich bevindt en middelste deel, de woning, zijn eigendom van belanghebbende en zijn echtgenote. De drie delen zijn afzonderlijk van elkaar te gebruiken en van buitenaf te bereiken. De opstal is derhalve splitsbaar in drie delen. De woning en de werkplaats zijn met elkaar verbonden door middel van een tussendeur. De woning en de werkplaats zijn technisch en juridisch als afzonderlijke gedeelten van de opstal te beschouwen.

3.3 De woning bestaat uit een kelder van ongeveer 75 m², een begane grond en eerste verdieping die elk ongeveer 140 m² groot zijn en vliering van eenzelfde vloeroppervlakte. In de woning van belanghebbende bevindt zich een vertrek dat mede in gebruik is als de (enige) kantoorruimte van de firma. Het vertrek is ongeveer twee bij drie meter groot. In het vertrek bevinden zich een tweetal bureaus, een computer en een stalen kast met daarin zowel de administratie van de firma als de privé-administratie van belanghebbende. In het vertrek stelt belanghebbende begrotingen en rekeningen op. Een boekhouder voert de administratie elders. In het vertrek worden geen klanten ontvangen. Het vertrek wordt ook voor privé-doeleinden gebruikt. Het gezin beschikt over één computer, die zich in het vertrek bevindt. De meeste gezinsleden maken gebruik van die computer. Voorts wordt het vertrek gebruikt voor het strijken van wasgoed.

3.4 Op de openingsbalans per 1 januari 1998 van de firma zijn de woning en de werkplaats geactiveerd. In zowel de aangifte voor het jaar 1998 als 1999 zijn voornoemde onroerende zaken tot het ondernemingsvermogen gerekend.

3.5 Bij brief van 4 januari 2001 aan de Inspecteur heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot herziening van onder meer de vermogensetikettering van de woning met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998. Dit verzoek heeft de Inspecteur aangemerkt als een verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. Het verzoek is door de Inspecteur afgewezen. Het door belanghebbende - mede om de hiervoor genoemde reden - ingediende bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 is ook door de Inspecteur afgewezen.

3.6 In de aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende de woning als privé-vermogen aangemerkt. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 42.133. Bij de aanslagregeling is geen rekening gehouden met een toevoeging ten bedrage van ƒ 8.745 aan de fiscale oudedagsreserve. Om die reden is belanghebbende in bezwaar gekomen tegen de aanslag. In de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur alsnog rekening gehouden met een toevoeging aan de fiscale oudedagsreserve, doch heeft hij tevens een correctie aangebracht omdat hij zich niet kon verenigen met het aanmerken van de woning als privé-vermogen. Het belastbare inkomen is als volgt opgebouwd:

eerder vastgesteld belastbaar inkomen :ƒ 42.133

minder winst :ƒ 105 -/-

geen inkomsten uit privé-woning :ƒ 5.430

minder aftrek giften :ƒ 53

toevoeging aan fiscale oudedagsreserve :ƒ 8.732 -/-

nieuw belastbaar inkomen :ƒ 38.779

4. Omschrijving geschil en de standpunten van partijen

4.1 Tussen partijen is uitsluitend in geschil de vraag of de woning verplicht tot het privé-vermogen van belanghebbende moet worden gerekend, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

5. Conclusies van partijen

5.1 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen en hun conclusies verwijst het Hof naar de gedingstukken.

6. Overwegingen omtrent het geschil

6.1 Bij de beoordeling van het geschilpunt stelt het Hof voorop dat in het algemeen het al dan niet behoren van enig vermogensbestanddeel tot het bedrijfs- of beroepsvermogen afhankelijk is van de wil van de belastingplichtige, zoals deze in zijn boekhouding of anderszins tot uitdrukking komt en voorts dat de belastingplichtige daarbij vrij is, echter binnen de grenzen der redelijkheid.

6.2 Partijen hebben ter zitting eenparig verklaard dat, waar de werkplaats een van de woning afgescheiden geheel vormt, bij de beoordeling van het onderhavige geschilpunt de werkplaats en de woning niet gezamenlijk, doch ieder als afzonderlijke objecten dienen te worden beschouwd. Voorts hebben zij eenparig verklaard dat de woning verplicht tot het privé-vermogen had moeten worden gerekend indien het vertrek niet mede in gebruik zou zijn als kantoorruimte. Het geschil spitst zich derhalve toe tot de vraag of het feit dat het vertrek mede als kantoorruimte in gebruik is maakt dat de woning niet langer verplicht privé-vermogen is, doch gaat behoren tot het keuzevermogen.

6.3 Het hof gaat er van uit dat de woning door belanghebbende is verkregen met de uitsluitende bestemming hem en zijn gezin op het moment van de verkrijging en in de toekomst tot woning te dienen. Dat zulks anders zou zijn is gesteld noch gebleken. Belanghebbende heeft de woning overeenkomstig die bestemming steeds gebruikt. Voorts heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat het feit dat de werkplaats en de woning aan elkaar grenzen dan wel zich in de nabijheid van elkaar bevinden, op enigerlei wijze het belang van de exploitatie van de onderneming dient, of dat daardoor de woning mede dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening van de onderneming.

6.4 Op grond van de onder 3.2 en 3.3 genoemde feiten en de vorenvermelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft belanghebbende de grenzen der redelijkheid overschreden door de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen bij zijn eerdere aangiften voor de inkomstenbelasting. Daaraan doet niet af dat het vertrek mede als kantoor wordt gebruikt, aangezien de grootte van het vertrek in relatie tot de totale vloeroppervlakte van de woning zeer gering is en voorts het vertrek ook voor privé-doeleinden wordt gebezigd.

6.5 Op grond van al het vorenoverwogene moet de woning tot het privé-vermogen worden gerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval het belastbare inkomen moet worden vastgesteld op ƒ 33.388. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep gegrond is.

7. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)) en € 7 wegens reiskosten van belanghebbende, in totaal derhalve op € 651. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

8. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.388,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 651, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 31 aan belanghebbende te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld op 25 maart 2004 door mr. Vonk. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Bergman.

(Bergman)

(Vonk)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.