Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:BW2373 AO9518, BK-03/00861

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:BW2373 AO9518, BK-03/00861

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 maart 2004
Datum publicatie
14 mei 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AO9518
Zaaknummer
BK-03/00861
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 223

Inhoudsindicatie

Forensenbelasting

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

achtste enkelvoudige belastingkamer

23 maart 2004

nummer BK-03/00861

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aanslag.

1. Aanslag en bezwaar

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 februari 2001 voor het jaar 2001 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd naar een bedrag van ƒ 3.057.

1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.

2. Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 31. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 maart 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar is verschenen belanghebbende, alsmede mevrouw A en mevrouw B namens de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

3. De verordening

De raad van de gemeente P heeft in zijn openbare vergadering van 9 november 1998 vastgesteld de Verordening Forensenbelasting 1999 (hierna: de Verordening) en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 6 november 2000. De Verordening en vorengenoemde wijziging zijn in werking getreden op 1 januari 1999 respectievelijk 1 januari 2001. Blijkens de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op

16 december 1998 respectievelijk 8 november 2000 bekend gemaakt in een plaatselijk blad, onder vermelding dat de raadsbesluiten onverkort in het gemeenteblad staan vermeld dat gratis is af te halen bij de receptie van het gemeentehuis. De tekst van de Verordening alsmede de wijzigingen behoren in kopie tot de stukken van het geding.

4. Feiten

Belanghebbende hield in het onderhavige jaar in de gemeente P, zonder is die gemeente zijn hoofdverblijf te hebben, gedurende meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin een woning aan de a-straat 1 te P (hierna: de woning) beschikbaar. Op grond daarvan is aan hem de onderhavige aanslag in de forensenbelasting ten bedrage van ƒ 3.057 opgelegd.

5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of de aanslag terecht dan wel naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

6. Conclusies van partijen

6.1. Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag met respectievelijk ƒ 2.614, ƒ 1.951 dan wel ƒ 845.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

7. Overwegingen omtrent het geschil

7.1. De heffing van forensenbelasting berust op de gedachte dat personen, zoals belanghebbende, die niet in de gemeente woonachtig zijn in de volle betekenis van dat begrip wel profiteren van gemeentelijke voorzieningen die de gemeente op haar kosten mede ten behoeve van deze niet-inwoners tot stand brengt of in stand houdt, terwijl de gemeente van deze niet-inwoners de vergoeding per inwoner uit het Gemeentefonds moet ontberen.

7.2. Ingevolge artikel 223 van de Gemeentewet en de daarmee overeenstemmende bepaling van artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

7.3. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van een woning in de zin van de Verordening. Van een gemeubileerde woning in voornoemde zin is echter sprake indien de woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam - zij het niet bepaaldelijk in alle jaargetijden - voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat acht wordt geslagen op de mate waarin daarvan werkelijk gebruik wordt gemaakt. Nu de woning jaarlijks in ieder geval gedurende vijf maanden bewoonbaar is en gedurende die tijd door belanghebbende ook als zodanig wordt gebruikt, is naar 's Hofs oordeel sprake van een woning in de zin van de Verordening. Dat de woning niet over een centrale verwarming beschikt zodat de woning in de winter niet door belanghebbende wordt bewoond, doet aan het vorenstaande niet af. In het bijzonder behoeft niet een verband te bestaan tussen de hoogte van de geheven forensenbelasting en de gederfde vergoeding uit het Gemeentefonds.

7.4. Uit het beroepschrift van belanghebbende begrijpt het Hof dat de grieven van belanghebbende eveneens zijn gericht tegen de tarieven zoals genoemd in artikel 5 van de Verordening. De opbouw van de belastingtarieven staat echter niet ter beoordeling van de rechter in belastingzaken, tenzij de opbouw leidt tot een onredelijke en onwillekeurige heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. In casu is daar niet van gebleken.

7.5. Voorts heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door de Inspecteur, op grond waarvan met betrekking tot de forensenbelasting en/of met betrekking tot de wijze van heffing daarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, van een verboden discriminatie, van een schending van het gelijkheidsbeginsel dan wel van een schending van enige andere rechtsregel.

7.6. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd en aan gegevens heeft overgelegd, leidt het Hof niet tot een ander oordeel.

7.7. Gelet op al het vorenoverwogene alsmede het feit dat belanghebbende in de gemeente P, zonder in die gemeente zijn hoofdverblijf te hebben, gedurende meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin voornoemde woning beschikbaar hield, is het Hof van oordeel dat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Het beroep is ongegrond.

8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld op 23 maart 2004 door mr. Savelbergh. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. De Fouw.

(De Fouw)

(Savelbergh)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.