Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-04-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:1198 AP0230, 03/00839

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-04-2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:1198 AP0230, 03/00839

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 april 2004
Datum publicatie
28 mei 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AP0230
Zaaknummer
03/00839
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 7, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 11

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting, ondernemerschap, werkzaamheden met betrekking tot het perceel tuinland zijn in casu voldoende duurzaam, ongeacht het oogmerk of het resultaat kwalificeren belanghebbenden als ondernemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

elfde enkelvoudige belastingkamer

16 april 2004

nummer BK-03/00839

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak op het beroep van de erven X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de hen opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 2 april 2004, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbenden, mr. A, en namens de Inspecteur mr. drs. B en mr. C.

Beslissing

Het Gerechtshof,

- verklaart het beroep gegrond

- vernietigd de uitspraak waarvan beroep,

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan enkelvoudige belasting van ƒ 274.144 (€ 124.401),

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende te vergoeden het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 116.

Gronden

1. Belanghebbenden vormen een groep van tien leden van de familie X. Zij hebben in 1991 een te Q gelegen perceel tuinland verkregen. Sedert april 1998 hebben zij contact met een agrarische makelaardij, genaamd D, in verband met de beoogde verkoop van het perceel. Even genoemde makelaardij heeft in verband daarmee in januari 2000 voor het eerst contact met de uiteindelijke koper van het perceel de firma E. Deze koper wilde het perceel tuinland geleverd krijgen als bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De aanschaf van het perceel tuinland past in het kader van het verwerven van een aantal percelen in verband met de nieuwbouw van een tuinbouwbedrijf van de firma, reden waarom deze firma de regie heeft gevoerd met betrekking tot de hierna te noemen werkzaamheden aan het perceel. Vóór de levering op 1 december 2000 zijn door F B.V. voor rekening en risico van belanghebbenden bewerkingen aan de grond uitgevoerd, welke, naar tussen partijen niet in geschil is, het perceel tuinland hebben getransformeerd in een bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, van de Wet.

2. Belanghebbenden hebben, het Hof heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen zij daaromtrent in de stukken hebben gesteld, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met ingang van 1 januari 2000 het perceel tuinland bij mondelinge overeenkomst tijdelijk hebben verhuurd zonder berekening van omzetbelasting aan de firma G voor opslagdoeleinden voor ƒ 4.656 per jaar. Deze firma heeft in de nabijheid van het perceel een tuinbouwbedrijf. Het perceel wordt daadwerkelijk tot aan de aanvang van de hiervoor bedoelde bewerkingen door deze firma voor opslag van bouwmaterialen ten behoeve van een te bouwen tuinbouwkas gebruikt. Een en ander wordt schriftelijk vastgelegd op 23 augustus 2000, de dag waarop door tussenkomst van genoemde makelaardij een koopovereenkomst inzake het perceel tuinland tot stand wordt gebracht tussen belanghebbenden en even genoemde firma Schenkelveld.

3. Levering van het perceel heeft plaats op 1 december 2000. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de levering geschiedt als ongebruikt bouwterrein in de zin der Wet. Door belanghebbenden is ter zake van deze levering aan de koper omzetbelasting tot een bedrag van ƒ 283.086 in rekening gebracht. Deze omzetbelasting is, verminderd met de rechtstreeks op deze transactie betrekking hebbende aan belanghebbenden in rekening gebrachte omzetbelasting ten bedrage van ƒ 8.942, bij de Inspecteur aangegeven. Partijen zijn in verband met de voldoening overeengekomen dat betaling van deze omzetbelasting zou geschieden via het opleggen van een naheffingsaanslag aan belanghebbenden.

4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbenden kwalificeren als ondernemer in de zin der Wet welke vraag door belanghebbenden bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord. In het geval het gelijk is aan de zijde van belanghebbenden dient, naar vast staat tussen partijen, de aanslag te worden teruggebracht tot op ƒ 274.144 aan enkelvoudige belasting.

5. Het geheel van vaststaande feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend komt het Hof tot het oordeel dat de door of in opdracht van belanghebbenden verrichte werkzaamheden met betrekking tot het perceel tuinland gelet op hun aard, omvang en duur voor belanghebbenden economische activiteiten vormen van - voor zover van belang - voldoende duurzaamheid welke, daarbij mede lettend op de constante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en de Hoge Raad der Nederlanden in dezen, ongeacht het oogmerk of resultaat belanghebbenden kwalificeren als ondernemer in de zin der Wet.

6. Het beroep van belanghebbenden is dientengevolge gegrond, zodat beslist moet worden als hier voor is aangegeven.

7. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Sanders. De beslissing is op 16 april 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Kwestro)

(Sanders)

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.

nummer BK-03/00839